Reading Online Novel

Drift(87)



                Ik zal geen laatste woorden spreken, omdat ik geen geluid kan maken. Ik kan alleen nog denken. Mijn geest zal waarschijnlijk krijsen van pijn en angst als het vuur mij belaagt. Waarom hechten mensen zoveel aan de laatste woorden van een geliefde? Omdat niemand liegt in zijn laatste seconden, omdat het een laatste boodschap kan zijn? Of een wens? Een zegen zelfs? Meestal weet de stervende helemaal niet wat hij zegt, of hij spreekt de woorden al uren voor de dood intreedt uit en kan daarna niets meer uitbrengen. Of iemand krijgt woorden in zijn mond gelegd die nooit gezegd zijn. ‘Mijn God, mijn God, heb medelijden met mij en met dit arme volk.’ De beroemde laatste woorden van Willem van Oranje. Uit forensisch onderzoek is echter gebleken dat Balthasar Gerards van dichtbij een pistool op de prins’ borst heeft gericht. Een van de drie kogels verwoestte zijn linkerhartkamer. Willem van Oranje was op slag dood en kan dus niet meer gesproken hebben. Geschiedvervalsing om het volk te troosten, om de mythe in stand te houden van een Vader des Vaderlands die zelfs in zijn laatste moment nog aan zijn volk dacht. Een mooiere propaganda voor de Oranjes was niet denkbaar. Een moderne spindoctor zou het niet beter kunnen bedenken.

                Hoe zal ik herinnerd worden? Als de opportunistische zakenman? Iemand die zelfs geld verdiend heeft aan een verderfelijk regime? Ik kom zeker in de krant. Dat is tenminste nog iets.

                Mijn hart bonkt en lijkt zich los te wrikken uit mijn lijf. Het wringt en pulseert. Hopelijk stopt het ermee voordat het vuur mij verteert.

                Niemand weet waar ik ben, behalve hij. De webcam werkt nog steeds. Hij kijkt naar me, pornografeert mijn lijden. Vroeger had hij ook al geen medelijden. Hij gooide kittens omhoog en sloeg ze met een honkbalknuppel dood. Soms sloeg hij mis, raapte het katje op en mepte opnieuw. Na drie dode kittens gaf hij mij de knuppel.

                ‘Ik gooi op, jij slaat.’

                Ik schudde mijn hoofd.

                ‘Niet zo kinderachtig. Het zijn maar katjes. Daar zijn er toch te veel van.’

                Het blinde beestje in zijn handen mauwde.

                ‘Ik doe het niet.’

                ‘Slappe lul.’

                Hij smeet het beestje op het gras en trapte erop, bewoog zijn voet heen en weer alsof hij een peuk vermorzelde.

                Ik had hem toen met de honkbalknuppel op zijn kop moeten slaan. Of in ieder geval tegen zijn arm, op zijn schouder of tegen zijn been. Ik was goed in honkbal. Ik had hem in één klap dood kunnen meppen. Of het ziekenhuis in.

                Mijn hart lijkt te barsten.





Hij heeft me vastgebonden


                Mahinovic woonde in de binnenstad. Haar appartement was gebouwd in een middeleeuws pand dat slechts op een minuut lopen van de Grote Markt lag. Ze had het een jaar geleden gekocht voor een schappelijk bedrag, omdat de verkopers in scheiding lagen en er zo snel mogelijk vanaf wilden. De crisis op de woningmarkt was ook in het voordeel van Mahinovic geweest.

                ‘Nog een glas wijn?’ vroeg ze aan Telander. Ze zat in een zijden nachthemd op de strakke slaapbank, die op een eikenhouten parketvloer stond. De torenklok had net twee uur geslagen. Beide vrouwen hadden gedoucht. Telander droeg een mannenpyjama met streepjes en rookte een sigaret.

                ‘Nog eentje dan. Anders heb ik straks een houten kop.’

                Telander zat naast Mahinovic en hield haar glas voor zich uit. Mahinovic vulde het. Ze nam zelf het restje uit de fles en kuste Telander op haar mond.

                ‘Op een korte, heftige nacht.’

                ‘En daarna een paar uur slaap. Ik hoop dat het lukt, want ik zie steeds die bevroren man en verdronken vrouw voor me, om niet te spreken van Kroese, die aan een paal hangt.’