Reading Online Novel

Drift(33)



                Zijn hand kroelde door mijn schaamhaar.

                ‘Ik heb het zo warm.’

                ‘Ga even zitten.’

                Hij sabbelde aan mijn ringvinger. Hij maakte de knoopjes van mijn jurk open. Ik stak mijn armen omhoog en ik voelde dat hij mijn katoenen jurk uittrok. Zijn adem streek langs mijn hals.

                ‘Warm,’ mompelde ik en ik zuchtte.

                Een speekselblaasje spatte op mijn onderlip uiteen.

                Het leek alsof mijn tepels brandden toen hij de drie haakjes van mijn bh uit de oogjes drukte. Ik was bedwelmd van hitte die uit mijn lijf probeerde te ontsnappen. Hij legde zijn handen als kommen onder mijn borsten en schoof mijn bh omhoog. Mijn tepels gloeiden en ik boog mijn hoofd naar achteren. Mijn haar bewoog in de zwoele wind van zee.

                Even voelde ik hem niet. Ik zag dat hij zijn shirt over zijn hoofd trok en ik hoorde dat hij zijn broekriem losgespte. Hij kuste mijn tepels, torentjes van vuur.

                Mama, het is benauwd in mijn kamer. Ik moet ademen. Ik sta op mijn bed en open het raam. De lucht die binnenstroomt, is verzengend en brandt in mijn keel. Ik ruik een schroeilucht. Schreeuwen wil ik, maar het lijkt alsof mijn stembanden verschrompeld zijn. Nog nooit heb ik het zo warm gehad. In de hoek naast de deur hangt een wastafel aan de muur. Water. Stromend, koud water. Ik spring van mijn bed, val op de houten vloer. Ik krabbel overeind en draai de kraan open, waaruit een blauwe vlam aanspringt, die steeds groter wordt. Ik wankel achteruit. De steekvlam sist als een snelkookpan.

                Mama, red me.

                ‘Ben je gevallen, kind? Ik hoorde een bons.’

                Ik was twintig en voelde hem vanbinnen. Pijnloos, wat me verraste. De hitte was een vuurbal in mijn buik. De bol groeide. Mijn ademhaling was licht en vluchtig. Achter mijn oogleden zag ik wervelende wolken als het noorderlicht. Het vurige licht bewoog, net als hij en ik. De hitte moest uit mijn lijf. Ik werd als vuur.

                Ik woel van warmte, vuur vreet door mijn aderen. Ik huiver. In de verte klinkt het geluid van een motorfiets. Het komt snel dichterbij. Het is een ouderwetse motor met zijspan, een zwarte BMW, zoals mijn opa had. Ik heb vaak in het bakje gezeten met een pothelm op. De BMW stopt bij mijn bankje, waar ik altijd even een sigaretje rook. De man zet de motor uit en zwaait zijn rechterbeen over het zadel. Hij zet zijn potsierlijke helm af. Hij is van gemiddelde lengte en heeft een gewoon postuur. Niet dik, niet dun. Hij vraagt of hij naast me mag zitten. ‘Gaat uw gang,’ zeg ik. Ik zie hem en profil: een rechte neus, met grote neusgaten. Gladgeschoren kaak. Zijn haar is grijs en het krult. De zonnebril schittert in het zonlicht. Hij praat tegen me. Ik ken die stem, van lang geleden. Het is een melodieuze stem, minzaam en diep. Hij rommelt in de zak van zijn colbert. Hij draait zijn gezicht naar mij toe en grijnst. Een steek in mijn bovenbeen, alsof een wesp mij prikt.

                Ik zie licht, aan het einde van een horizontale draaikolk waarin ik meegezogen word.





Vanitas


                ‘Direct na de bocht ligt de sluis,’ zei Stevens. ‘Hopelijk heeft de sluiswachter deze kant al opengezet. Dan hoeven we niet op het schutten te wachten.’

                De sluiswachter stond op de kade, handen in de zakken. Hij had een sigaar in zijn mond.

                ‘Avond,’ zei hij. Hij gebaarde dat Stevens in de sluis kon aanmeren. Met snelle bewegingen maakte hij met lijnen de sloep vast.

                De sluisdeuren sloten langzaam.

                ‘Heeft u vandaag of gisteren een bakdekker geschut?’ vroeg Kraus.

                ‘De verzamelde tijd is vanmorgen geweest. Die komt hier elke zomer door de sluis. Mooi onderhouden scheepje. En twee dagen geleden een aftandse bakdekker zonder naam. Een roestbak met een stinkende motor.’