Drift(2)
De medewerker die de bestuurders achter de Mercedes begeleid had, overlegde met zijn collega, waarna hij zijn walkietalkie voor zijn mond plaatste en druk gebarend sprak: ‘Er staat een vrachtwagen op het dek en de chauffeur is niet komen opdagen. Wat moeten we doen?’ Hij had het hoogstwaarschijnlijk tegen de kapitein. Hij moest beslissen wat er met de vrachtwagen moest gebeuren.
‘Nee, hij staat niet in de weg.’
De man zag dat de andere medewerker aan de deur van de Mercedes voelde. Met een klik sprong de vrachtwagendeur van het slot. De rederijmedewerker zwaaide het portier open. Ineens klonk uit de cabine een diepe, monotone stem: ‘Open de achterklep.’ De medewerker hield de deur in zijn hand, verstijfd. Enkele seconden later klonk opnieuw: ‘Open de achterklep.’
Een minuut later verschenen de kapitein en de stuurman op het dek. ‘Weet je zeker dat iemand zei dat de laadklep open moest?’ De kapitein, een slanke dertiger, stapte op de treeplank van de cabine, greep met zijn rechterhand de hoofdsteun vast en ging achter het stuur zitten. Hij zag dat de contactsleutel in het slot stak. Uit de autoradio klonk: ‘Open de achterklep.’
De kapitein stapte uit de Mercedes en zei gedecideerd: ‘Ik neem contact op met de politie. Er mogen nog geen voertuigen of voetgangers aan boord. We stellen de overtocht voor onbepaalde tijd uit.’
‘En de mensen die nu al aan boord zijn? Er zijn regelmatig passagiers die een paar keer heen en weer varen en in het restaurant blijven of op het dek van de zon genieten.’
‘Geen probleem. Dat zijn altijd voetgangers. Die komen niet op de voertuigdekken.’
Obool
Rechercheur Lone Telander was samen met twee agenten als eerste bij de diepvriesvrachtwagen. De Dodge had ze op de parkeerplaats op Texel achtergelaten. Het was de auto van haar vader, bij wie ze nu al weer bijna een halfjaar inwoonde op zijn woonboerderij.
De kapitein schudde haar hand. ‘Rob Hendriksen.’
‘Lone Telander,’ antwoordde de roodharige rechercheur.
‘Uit de cabine…’ begon Rob Hendriksen, maar Telander viel hem in de rede: ‘Dat heb je me net over de telefoon al verteld.’ Met een snel gebaar veegde ze een pluk haar uit haar ovale gezicht, dat opgemaakt was met mascara en lippenstift. Ze had een olijfgroen T-shirt aan. Daarover droeg ze een verbleekte oranje blazer met grote boordpunten. Op de ellebogen was de stof kleurloos geworden. Haar handtas was een pukkel, een legertas die in de jaren zeventig van de vorige eeuw in de mode was bij scholieren. Ze was slank, bijna mager zelfs.
‘Heb je iets aangeraakt?’
Rob Hendriksen keek langs haar heen.
‘Ben je met blote handen in de cabine geklommen? Weleens van vingerafdrukken gehoord?’
‘Het is toch geen plaats delict?’
‘Nog niet.’
Telander haakte twee duimen achter haar roodleren broekriem. ‘Heeft nog iemand anders aan die wagen gezeten?’
De holster met haar dienstwapen was duidelijk zichtbaar.
Een van twee medewerkers stak zijn vinger in de lucht.
‘Amateurs,’ mopperde Telander. Ze liep om de vrachtwagen heen. ‘Geen naam van een bedrijf. Geen reclame. Dat is ongebruikelijk.’ Telander ging voor Rob Hendriksen staan. Haar groene ogen keken op naar de kapitein. Ze zag dat er haartjes in zijn neusgaten groeiden.