Drift(121)
Je was verliefd op me. Je ogen lichtten op als je naar me keek. Jij deed me niets. Ik vond je niet eens mooi. Mager ben je en je hebt putjes in je billen. Maakt me op zich niets uit. De meeste vrouwen hebben ontsierende plekjes. Het gaat me niet om schoonheid. Een vrouw is alleen om seks mee te hebben.
Verstraten rook aan de schoenen. Een lichte transpiratiegeur, vermengd met de warmte van het leer. Hij snuffelde aan haar voeten en streek over zijn kruis.
Straks, als we bij mama zijn, kleed ik je helemaal uit. Behalve je bh. Ik walg van borsten. Opgesloten moeten ze blijven. Dan kunnen ze als ik hard in je stoot steeds groter worden. Tepels zo groot als penissen. Ik word een reus.
Ik begrijp niets van jou. Zelfs toen ik je vastgeklonken had aan het bed was je nat. Toch schudde je met je hoofd. Deed het pijn? Je zei niets. Bewoog niet mee. Dat kon ook niet, want het leek alsof je aan de ringen hing, wijdbeens, gestrekt naar achteren. Je had moeten kreunen, steunen, schreeuwen. Dat zou ik de reus der reuzen geworden zijn. Maar je bleef stil. Ogen dicht. Lippen stijf op elkaar. Ik stootte. Ramde. Ik wilde dat je krijste.
Verstraten beet op zijn onderlip. ‘Vuile teef,’ zei hij. ‘Je had me wel kunnen vermoorden.’ Hij schoof de schoenen weer over Telanders voeten.
Telander haalde diep adem. Haar bovenlichaam schokte, alsof ze een stroomstoot door haar lijf kreeg.
Verstraten keek op zijn horloge. ‘Lone, we hebben een beetje haast.’
Hij pakte het dienstwapen van Telander en schoof het onder zijn broeksriem. Met een zakmes sneed hij de draagband van haar pukkel door en smeet de tas op de grond. Daarna liep hij via de achterdeur naar de schuur, waarvan hij de schuifdeur opende. Hij trok het portier van de Cadillac-lijkwagen open, startte de zwarte stationcar en zette de wagen met de achterkant naar de deur van de woonboerderij. Hij stapte uit, opende de achterklep en schoof de witte kist over het glijsysteem voor de helft uit de wagen. Hij klapte de poten van de lijkkistbrancard naar beneden.
Verstraten opende de kist en legde het deksel omgedraaid op het grind. Aan de binnenkant staken scherpe punten omhoog.
Hij liep naar binnen, waar hij Telander over zijn linkerschouder legde. Haar armen bungelden slap over zijn rug. Hij wankelde via de keuken naar buiten en legde Telander in de kist. Uit een gereedschapskist nam hij plastic strips, die hij om haar enkels en polsen vasttrok. Daarna plakte hij tape over haar mond.
‘Thuis mag je ademhalen via de slangen,’ zei hij. ‘Nu niet, want ik wil niet dat je gaat schreeuwen als je wakker wordt. Schreeuwen mag je later.’
Hij drukte op de tape.
Met een van pijn vertrokken gezicht nam hij het deksel en legde dat op de kist. Met een accuschroefboor draaide hij met twaalf schroeven het deksel vast. Daarna schoof hij een smal luikje open, een spleet van tien bij vier cm.
‘Ik wil niet dat je stikt. Nu nog niet.’
Hij tilde de kist op en schoof die de stationwagon binnen. Hij klapte de achterklep dicht. Daarna opende hij de linkerachterdeur en legde een grijze lijkdeken over de kist. In de deken had hij ter hoogte van het luchtluikje een smalle strook stof weggeknipt.
Terwijl hij de lijkwagen startte, rinkelde Telanders telefoon, die in zijn broekzak zat. Hij strekte zijn rechterbeen, helde met zijn bovenlichaam naar links en trok het toestel uit zijn zak.
‘Mihra belt,’ las hij op het display. Hij wachtte tot de telefoon aangaf dat er voicemail was. Hij toetste 1233 en luisterde naar de gehaaste stem van een vrouw: ‘Lone, ik zie dat je nog in het huis van je vader bent. Wanneer kom je naar Alkmaar? Liefs, Mihra.’