Reading Online Novel

Drift(118)



                ‘Waarom moeten wij dat weten?’ vroeg Kraus.

                ‘De man is gevonden op een boot. Vastgebonden op een stoel. Twee vissers hebben hem bevrijd.’

                ‘Was er een webcam gemonteerd?’ vroeg Kraus. Hij sprak snel, opgewonden.

                ‘Inderdaad.’

                ‘Weten jullie wie de man is?’

                ‘Nee, hij had geen ID bij zich. Het is een oude man, rond de vijfenzeventig. Normaal postuur.’

                ‘Van wie is de boot?’ vroeg Mahinovic.

                ‘Dat weten we niet. Een kotter heeft de boot op sleeptouw genomen, maar het was slecht weer. De lijn is gebroken en de boot is nog niet teruggevonden. Misschien gezonken.’

                ‘Weten de vissers of er een naam op de boot stond?’

                Het bleef even stil.

                ‘Dat hebben de collega’s niet gevraagd.’

                ‘Stommelingen,’ schold Mahinovic. ‘Dat moet direct gebeuren. Nu. Bel me zo snel mogelijk terug. En ik wil een foto van de man in het ziekenhuis. Ook nu.’

                ‘Oké.’

                De verbinding werd verbroken.

                ‘Wat een stelletje amateurs,’ vond Kraus. ‘Wie gaat er naar Den Helder? Als de man bijkomt, moet hij verhoord worden.’

                ‘Mooi klusje voor Ter Apel en Ros. Jullie gaan meteen,’ zei Kraayenkamp.

                De rechercheurs stonden op en verlieten de vergaderruimte.

                ‘Misschien is dit de doorbraak,’ zei Mahinovic. ‘We pakken die klootzak.’





Je komt niet terug


                Charlotte Verstraten lag op bed. De lakens groezelig en verfrommeld. Ze sluimerde, zweefde tussen slaap en wakker zijn. Het leek alsof ze een gesprek voerde met zichzelf.

                Hij heeft gezegd dat hij morgen of overmorgen terug zou komen. Wanneer heeft hij dat gezegd? Gisteren? Eergisteren? Nog langer geleden? Ik weet het niet. Ik weet niet eens hoe laat het is, want hij heeft mijn horloge afgedaan en in zijn broekzak gestopt. Het gouden horloge dat ik van Thomas heb gekregen op mijn vijftigste verjaardag. Hij hield van me, op zijn manier. Als hij maar niet zo paranoïde was geweest. Altijd die angst voor een atoomoorlog. Overal zag hij Russen. De leuze ‘Liever een raket in mijn achtertuin dan een Rus in mijn keuken’, zou hij zelf bedacht kunnen hebben. Hij had het gedaan ook: een raket opgesteld, om het westen te behoeden voor het Sovjetgevaar. In zijn bunker had hij niet alleen voedsel, maar ook jodiumpillen en een stralingsvrij pak. Was het één pak of meerdere? Ook dat weet ik niet meer.

                Ze kreunde en draaide zich naar de betonnen muur. Haar mond voelde als woestijnzand, haar tong als de cocon van een vlinder. Droog, rimpelig, hard.

                Welke dag is het? Geen enkel geluid dringt hier door. De muren zijn een meter dik. Ik heb daar vaak om gelachen. Een meter? Dat is veel te weinig om een atoombom tegen te houden. Thomas, je had dertig meter onder de grond een metersdikke gewapende betonlaag moeten storten.

                Al die verloren angstjaren. Je was totaal geobsedeerd door de Koude Oorlog. Tijdens de Varkensbaaicrisis dwaalde je door die betonnen gangen van je, als een mol. Blind. Je kwam weken niet boven, leefde van je voedselvoorraad. Ik was in de bovenwereld met Jan-Albert. Hij was nog maar een kleuter. ‘Waar is papa?’ Ik hoor het hem nog vragen.