De vergeten tuin(36)
Overal aan dek werd ‘Land!’ geroepen en toen het druk en bedrijvig om haar heen werd, nam het meisje het koffertje mee naar een stapel vaten, een plek die haar op onverklaarbare wijze trok. Ze ging zitten en maakte het koffertje open, in de hoop er iets te eten in te vinden. Er was niets, dus nam ze maar genoegen met het sprookjesboek dat bovenop lag.
Toen het schip dichter bij de kust kwam en witte stipjes in zeemeeuwen veranderden, sloeg ze het boek op haar schoot open om naar de prachtige zwart-wittekening van een vrouw en een hert te kijken, zij aan zij op een open plek in een doornenwoud. En al kon het meisje de woorden niet lezen, ze besefte dat ze het verhaal dat bij het plaatje hoorde, kende. Het ging over een jonge prinses die een lange zeereis maakte om een kostbaar, verborgen voorwerp te vinden dat toebehoorde aan iemand van wie ze heel veel hield.
12
Aan de andere kant van de Indische Oceaan, 2005
Cassandra leunde tegen het koude, ruwe plastic van de cabine en keek door het raampje over de uitgestrekte blauwe oceaan, die de wereld voor zover het oog reikte omspande. Precies dezelfde oceaan die de kleine Nell al die jaren geleden was overgestoken.
Het was voor het eerst dat Cassandra naar het buitenland ging. Dat wil zeggen, ze was een keer naar Nieuw-Zeeland geweest en voor haar huwelijk had ze Nicks familie in Tasmanië bezocht, maar verder was ze nooit geweest. Zij en Nick hadden er wel over gepraat en zich voorgesteld dat ze misschien wel een paar jaar naar Engeland konden gaan. Nick zou werk krijgen door muziek voor de Britse tv te schrijven, en voor kunsthistorici moest in Europa werk genoeg zijn. Maar het was er niet van gekomen en die droom had ze lang geleden onder een stapel andere begraven.
En nu zat ze hier alleen aan boord van een vliegtuig op weg naar Europa. Na haar gesprek met Ben in het antiekcentrum, toen hij haar de foto van het huis had gegeven en ze het koffertje had teruggevonden, was er in haar hoofd weinig ruimte voor iets anders geweest. Het mysterie had zich aan haar gehecht en ze kon het niet meer van zich af schudden. Ze moest bekennen dat ze dat ook niet meer wilde; ze vond die duurzame preoccupatie wel prettig. Ze vond al die vragen over Nell aangenaam, over die andere Nell, het kleine meisje dat ze nooit had gekend. Het was een concreet onderzoek dat haar het gevoel gaf nuttig bezig te zijn in plaats van in het luchtledige te hangen.
Het was wel zo dat ze zelfs na het vinden van het koffertje nog niet van plan was naar Engeland af te reizen. Het leek haar veel verstandiger om af te wachten, om te kijken hoe ze zich over een maand zou voelen, om de reis misschien tot later uit te stellen. Ze kon toch niet zomaar door een gril naar Cornwall vliegen? Maar toen had ze die droom gekregen, dezelfde droom die ze al tien jaar zo nu en dan kreeg. Ze stond in het midden van een vlakte met niets aan de volle cirkel van de horizon. De droom voelde niet boosaardig, hij had alleen iets oneindigs. Alledaagse vegetatie, niets dat de verbeelding prikkelde, bleek, stevig gras, lang genoeg om langs haar vingertoppen te voelen strijken, en een lichte, constante bries waardoor het bleef ritselen.
In het begin, jaren geleden, toen de droom nog nieuw was, had ze geweten dat ze iemand zocht en dat ze die zou vinden als ze maar de juiste kant op liep. Maar hoe vaak ze het tafereel ook droomde, ze leek het nooit voor elkaar te krijgen. De ene glooiing volgde op de andere; dan keek ze op het verkeerde moment weg en werd ze plotseling weer wakker.
In de loop der jaren was de droom langzaam maar zeker veranderd. Het ging zo subtiel en langzaam dat ze er geen erg in had. Niet dat het decor anders werd; uiterlijk bleef alles bij het oude. Het was het gevoel van de droom. De zekerheid dat ze zou vinden wat ze zocht ontglipte haar gewoon, tot ze op een nacht besefte dat er niets was, dat er niemand op haar wachtte. Dat ze, hoever ze ook liep, hoe goed ze ook zocht, hoe graag ze de persoon die ze zocht ook zou vinden, alleen was…
De volgende morgen was er een gevoel van troosteloosheid blijven hangen, maar Cassandra was gewend aan de doffe katterigheid die de droom naliet en ging gewoon haar dagelijkse gang. Er was geen teken dat de dag anders zou zijn dan andere dagen, tot ze naar het nabijgelegen winkelcentrum ging om brood voor de lunch te kopen, en voor de etalage van het reisbureau bleef staan. Grappig, ze had er nog nooit aandacht voor gehad. Zonder precies te weten hoe of waarom ging ze naar binnen en stond ze op een rieten mat oog in oog met een rij baliemedewerkers die wachtten tot ze iets zou zeggen.
‘Kan ik u helpen?’ vroeg een knappe vrouw.
Naderhand herinnerde Cassandra zich een dof gevoel van verrassing. Kennelijk was ze toch een echte persoon, een mens van vlees en bloed die af en toe contact had met anderen, hoe vaak ze zelf ook het gevoel had maar een half leven te leiden en niet meer dan een schemerlicht te zijn.