De vergeten tuin(196)
En zo hield het meisje de wacht. Overdag zat ze bij haar kleine spinnenwiel aan het raam van het huisje blij mee te zingen met de vogels die waren samengedromd om haar aan het werk te zien. ’s Nachts bood ze onderdak aan haar buren de dieren en sliep ze in de warmte van het huisje, dat van binnenuit werd verwarmd door de gloed van het Gouden Ei. En ze zou de woorden van haar moeder en vader nooit vergeten, namelijk dat er niets belangrijker was dan je geboorterecht beschermen.
Ondertussen leefde er aan de andere kant van het land in het machtige kasteel van de koning een jonge prinses die lief en mooi, maar heel ongelukkig was. Ze was ziekelijk en ondanks alle doktershulp die ze had ingeroepen, en ondanks het feit dat haar moeder, de koningin, stad en land had afgespeurd naar tovermiddelen of medicijnen, was er niets te vinden dat de gezondheid en het geluk van de prinses kon terugbrengen. Er waren mensen in het koninkrijk die fluisterden dat een boze chirurgijn haar kort na de geboorte tot een eeuwig kwakkelende gezondheid had vervloekt, maar dat durfde niemand hardop te zeggen. De koningin was namelijk een wrede heerseres, wier wraak door haar onderdanen terecht werd gevreesd.
Hoewel de strengheid van de koningin alom bekend was, was haar dochter haar oogappel en was er weinig dat de koningin niet voor haar welzijn overhad. Elke ochtend bezocht de koningin het ziekbed van haar dochter, maar elke dag was het eender: ze was bleek, zwak en moe. ‘Dat is het enige wat ik wens, mama,’ fluisterde de prinses dan, ‘de kracht om door de tuinen van het kasteel te lopen, om op de bals van het kasteel te dansen en om in de vijvers van het kasteel te zwemmen. Het is mijn hartenwens om gezond te zijn.’
Toevallig beschikte de koningin over een toverspiegel waarin ze het dagelijks leven in het koninkrijk kon volgen. Elke dag vroeg de koningin aan de spiegel: ‘Spiegeltje van me, beste vriend, laat me de genezer zien die een einde aan deze verschrikking kan maken.’
Maar elke dag gaf de spiegel hetzelfde antwoord: ‘Er is in het hele land niemand die haar met zijn helende handen kan genezen.’
Nu wilde het toeval dat de koningin op een dag zo van streek was door de toestand van haar dochter, dat ze vergat de spiegel haar dagelijkse vraag te stellen. In plaats daarvan barstte ze tranen uit: ‘Spiegel van me, die ik zo bewonder, toon me hoe ik de hartenwens van mijn dochter kan vervullen.’
De spiegel zweeg een ogenblik, maar in zijn glazige midden begon zich een beeld af te tekenen, een klein huisje midden in het diepe, donkere woud met een rookpluim die uit het schoorsteentje kwam. Achter het raam van het huisje zat een jong meisje te spinnen aan een wiel en mee te zingen met de vogels op de vensterbank.
‘Wat laat je me hier zien?’ riep de koningin verbaasd uit. ‘Is deze jonge vrouw een genezer?’
De stem van de spiegel klonk laag en somber. ‘In het donkere woud aan de rand van het koninkrijk staat een huisje. Daarin ligt een gouden ei, een toverei met de macht om de hartenwens van zijn eigenaar te vervullen. Het meisje dat u ziet is de hoedster van het Gouden Ei. Het is haar levenswerk om ervoor te zorgen dat het ei onder haar toezicht blijft.’
‘Hoe krijg ik het ei van haar?’ vroeg de koningin.
‘Ze doet wat ze doet voor het welzijn van het koninkrijk,’ zei de spiegel, ‘en zal niet makkelijk zwichten.’
‘Wat moet ik dan doen?’
Maar de toverspiegel had geen antwoorden meer en het beeld van het huis vervaagde zodanig dat alleen het spiegelglas overbleef, het spiegelbeeld van de koningin zelf. Die tilde haar kin op en staarde langs haar lange neus en keek zichzelf in de ogen tot er een flauwe glimlach om haar lippen verscheen.
De volgende morgen bestelde de koningin in alle vroegte een koerier, het meest vertrouwde kamermeisje van de prinses, dat al haar hele leven in het koninkrijk woonde, en van wie de koningin wist dat ze alles zou doen wat kon helpen de prinses weer gezond en gelukkig te maken.
Bevend stond het kamermeisje voor de koningin en ze vroeg zich af wat haar verheven vorstin van haar verlangde. De koningin gaf haar opdracht het Gouden Ei te bemachtigen.
Het kamermeisje deed wat er van haar werd verlangd en vertrok op een reis door het land naar het donkere woud. Drie dagen en nachten liep ze in oostelijke richting tot ze eindelijk bij het invallen van de schemering op de derde dag aan de rand van het woud kwam. Ze vervolgde haar weg het koude, doornige bos in, stapte over afgebroken boomtakken en door laaghangende lianen, tot ze uiteindelijk een houtvuurtje rook. Tot haar grote opluchting zag ze een huisje op een open plek staan. Uit een natuurstenen schoorsteen kringelde geurige rook.
Het kamermeisje klopte aan en moest even wachten voordat er werd opengedaan door een jong meisje, en hoewel dat verrast was door het bezoek, verscheen er toch een brede glimlach op haar gelaat. Ze deed een stap opzij en liet haar binnen. ‘Je bent moe,’ zei het meisje. ‘Je hebt een lange reis achter de rug. Kom je maar warmen bij de haard.’