De vergeten tuin(199)
Eliza wist dat ze de kust en de zee zou missen wanneer ze weg was. Hoewel ze een andere zou leren kennen, zou dat toch niet hetzelfde zou zijn. Andere vogels en andere planten, golven die hun verhalen in vreemde talen zouden fluisteren. Toch werd het tijd. Ze had er lang genoeg op gewacht en zonder veel reden. Wat gebeurd was, was gebeurd en hoe ze zich nu ook voelde – het berouw dat haar in het donker besloop en de slaap op afstand hield, terwijl zij maar in bed lag te woelen en haar rol in het bedrog vervloekte – het leven ging door.
Eliza liep het laatste stuk van het smalle stenen trapje naar de kade af. Eén visser was nog aan het inladen voor het werk van die dag; hij stapelde rieten manden en rollen vissnoer in zijn boot. Toen ze dichterbij kwam, zag Eliza de magere, gespierde en door de zon gebruinde ledematen en besefte ze dat het Mary’s broer William was. Hij was de jongste van generaties van vissers in Cornwall, en had zich dermate als een van de dapperste en meest roekeloze vissers ontpopt dat legenden over zijn huzarenstukjes zich als een lopend vuurtje langs de kust verspreidden.
Hij en Eliza waren ooit vrienden geweest en hij had haar gebiologeerd met zijn wilde verhalen over het leven op zee. Maar al enkele jaren was er een koele afstandelijkheid tussen hen gegroeid sinds Will getuige was geweest van dingen die hij niet had mogen zien en Eliza had uitgedaagd om het onuitlegbare uit te leggen. Het was lang geleden dat ze elkaar hadden gesproken en Eliza had zijn gezelschap gemist. Het besef dat ze Tregenna weldra ging verlaten sterkte haar om het verleden achter zich te laten en met een rustige ademhaling ging ze naar hem toe. ‘Je bent aan de late kant vanmorgen, Will.’
Hij keek op en trok zijn pet recht. Er verspreidde zich een blos over zijn verweerde trekken en hij antwoordde stijfjes: ‘En jij bent er vroeg bij.’
‘Ik kan de tijd goed gebruiken.’ Eliza was inmiddels bij de boot aangekomen. Het water klotste vriendelijk tegen zijn flank en de lucht was zwaar van de zeedamp. ‘Nog iets van Mary gehoord?’
‘Al een week niet meer. Ze zit nog steeds tevreden in Polperro, en is me de slagersvrouw wel. Worsten maken en zo.’
Eliza glimlachte. Het deed haar echt plezier om te horen dat het goed met Mary ging. Na alles wat ze had doorgemaakt, verdiende ze niets minder. ‘Dat is goed nieuws, Will. Ik moet haar vanmiddag schrijven.’
William fronste een beetje, zijn blik ging naar zijn laarzen en hij schopte zacht tegen de kademuur.
‘Wat is er?’ vroeg Eliza. ‘Heb ik iets raars gezegd?’
William joeg een paar inhalige zeemeeuwen weg die op zijn aas doken.
‘Will?’
Hij keek Eliza even van opzij aan. ‘Niets raars, juffrouw Eliza, alleen… Ik moet zeggen dat ik wel blij ben om je te zien, maar nou ja, ik ben ook een beetje verrast.’
‘Waarom?’
‘Het nieuws gaat ons allemaal aan het hart.’ Hij hief zijn kin op en krabde de stoppels op zijn scherpe kaak. ‘Over meneer en mevrouw Walker, dat ze ons… hebben verlaten.’
‘Ze gaan naar New York, ja. Volgende maand vertrekken ze.’ Eliza had het van Nathaniel gehoord. Hij was haar weer in het huisje komen opzoeken met Ivory in zijn kielzog. Het was een regenachtige middag en dus was het kind mee naar binnen gekomen om te wachten. Ze was naar Eliza’s kamer boven gegaan en dat was maar goed ook. Toen Nathaniel Eliza over hun plannen vertelde, die van hem en Rose, om een nieuw leven aan de andere kant van de Atlantische Oceaan te beginnen, was ze boos geworden. Ze had zich in de steek gelaten en meer dan ooit gebruikt gevoeld. Bij de gedachte aan Rose en Nathaniel in New York had het huisje haar opeens de meest mistroostige plek ter wereld geleken en Eliza’s leven het meest mistroostige bestaan dat iemand kon leiden.
Kort nadat Nathaniel was vertrokken moest Eliza denken aan de raad van haar moeder, dat ze zichzelf moest zien te redden en had ze besloten dat de tijd was gekomen om haar eigen plannen op de rails te zetten. Ze had passage geboekt op een schip om haar eigen avonturen te beleven, ver van Blackhurst en het leven dat ze in het huisje had geleid. Ze had ook naar mevrouw Swindell geschreven om te zeggen dat ze de volgende maand naar Londen zou komen en zich afvroeg of ze langs mocht komen. Ze had het niet over mama’s broche gehad. Hopelijk zat die nog steeds veilig en wel opgeborgen in het potje in de ongebruikte schoorsteen, maar ze was van plan hem terug te halen.
En met mama’s erfenis zou ze een nieuw leven beginnen, haar hele eigen leven.
William schraapte zijn keel.
‘Wat is er, Will? Je kijkt alsof je een spook hebt gezien.’
‘Nee, dat is het niet, juffrouw Eliza,’ zei William. ‘Het is alleen…’ Zijn blauwe ogen speurden de hare af. De zon lag inmiddels vol en zwaar op de horizon zodat hij haar met samengeknepen ogen moest aankijken. ‘Kan het zijn dat je het niet weet?’