Reading Online Novel

De vergeten tuin(198)



Dus maakte het kamermeisje voor de derde keer een reis van drie dagen en nachten naar het oosten, tot ze opnieuw voor de deur van het verborgen huisje stond. Ze werd hartelijk begroet door het meisje, dat haar binnenliet en een kom soep bracht. Het meisje zat te weven terwijl het kamermeisje haar soep at, tot ze uiteindelijk vroeg: ‘Je bent hier hartelijk welkom, vreemdeling, maar mag ik vragen naar het doel van je bezoek?’

‘De koningin van het land heeft me opnieuw gestuurd,’ zei het kamermeisje. ‘Ze verlangt je hulp bij het genezen van haar kwakkelende dochter. Het is je plicht om het koninkrijk te dienen; als je het ei niet afstaat, ben je volgens de koningin verantwoordelijk voor het eeuwige verdriet van de prinses en zal het koninkrijk in een eindeloze winter van rouw worden gedompeld.’

Het meisje van het huisje bleef een hele poos stilzwijgend zitten, wat het kamermeisje verraste, want zij had het gebruikelijke bezwaar verwacht.

Toen knikte het meisje langzaam. ‘Om de prinses en het koninkrijk te sparen zal ik het Gouden Ei afstaan.’

En al wist het kamermeisje dat ze blij moest zijn, ze was het niet. Ze huiverde toen de donkere wouden stil werden en een nijdige wind onder de deur door glipte om te spelen met de vlammen in de haard. ‘Maar er is niets belangrijker dan het beschermen van je geboorterecht,’ zei het kamermeisje zacht. ‘Het is je plicht jegens het koninkrijk.’

‘Maar wat heeft die plicht voor nut als het koninkrijk door mijn toedoen in een eeuwige winter wordt gedompeld? In een eindeloze winter zal het land bevriezen, dan zullen er geen vogels, geen dieren en geen oogsten meer zijn. Het is juist vanwege mijn plicht dat ik het ei nu ga afstaan.’

Het kamermeisje keek het meisje bedroefd aan. ‘Maar niets is belangrijker dan het beschermen van je geboorterecht. Het ei maakt deel van jou uit, het is aan jou om het te beschermen.’

Maar het besluit van het meisje stond vast. Ze haalde een gouden sleutel van een ketting om haar hals. Daarna ging ze naar de speciale deur, draaide de sleutel om in het slot en maakte hem open. Van diep onder de vloer van het huisje klonk gekreun, de stenen van de haard leken zich te zetten en de balken aan het plafond steunden. Toen een glans uit de geheime kamer kwam, leek de rest van het licht te verbleken. Het meisje ging de kamer in en verscheen even later weer met een voorwerp in haar handen dat in een geweven kleed verpakt zat en zo kostbaar was dat de lucht eromheen leek te zinderen.

Het meisje liep met het kamermeisje mee naar buiten en toen het tweetal op de rand van de open plek was, stond ze haar geboorterecht af. Ze keek het kamermeisje na toen dat in het donkere woud in de richting van het koninklijke kasteel verdween. Toen het meisje terugkeerde naar het huisje, merkte dat ze het kouder was. Het licht was uit het huisje verdwenen; het leek wel door het donkere woud eromheen opgeslokt. De kamers binnen werden koud, want ze werden niet langer verwarmd door de glans van het Gouden Ei.

Gaandeweg bleven de dieren weg, zochten de vogels een goed heenkomen en merkte het meisje dat ze geen doel meer in het leven had. Ze vergat hoe ze moest spinnen, haar stem veranderde in gefluister en uiteindelijk voelde ze haar ledematen stijf en zwaar en bewegingloos worden, tot ze op een dag besefte dat het hele huisje onder een laag stof zat, haar eigen versteende vorm incluis. Haar ogen knipperden zelfs niet meer, ze liet ze dichtzakken en voelde zichzelf door de kou de stilte in vallen.

Een paar seizoenen later reed de prinses van het koninkrijk met haar kamermeisje langs de rand van het donkere woud. Hoewel de prinses ooit erg ziek was geweest, was ze miraculeus hersteld en getrouwd met een lieve prins. Ze leidde een vol en gelukkig bestaan, ze liep en danste en zong en genoot de onmetelijke rijkdom van een goede gezondheid. Ze hadden een schattig dochtertje, dat alom geliefd was en zoete lekkernijen at en pure melk dronk en mooie vlinders als speelkameraadjes had.

Toen de prinses en haar kamermeisje die bewuste dag langs het woud reden, voelde de eerste een merkwaardige neiging om het bos zelf te betreden. Ze sloeg geen acht op de protesten van het kamermeisje en stuurde haar paard de grens over en het koude, donkere bos in. Het was doodstil in het woud, de stille, koele lucht werd door dieren noch vogels verstoord. Het enige geluid kwam van de paardenhoeven.

Uiteindelijk kwamen ze bij een open plek waarop een huisje door slingerplanten overwoekerd was. ‘Wat een lief huisje,’ zei de prinses. ‘Ik vraag me af wie daar woont.’

Het kamermeisje wendde haar gezicht af en moest huiveren door de vreemde kilte die op de open plek hing. ‘Niemand, mijn prinses. Er woont niemand meer. Het koninkrijk bloeit, maar in het donkere woud is geen leven meer.’





43





Cliff Cottage, Cornwall, 1913