De storm(11)
Voor het eerst dacht Chris eraan dat De storm- hen in de vallei zou kunnen overvallen. De weg was bezaaid met takken en twijgen die door de wind van de bomen waren gerukt. Het ontbrak er nog maar aan dat een omgevallen boom de weg versperde. Dat was in het voorjaar al een keer gebeurd en toen was het schoolgebouw twee dagen van de buitenwereld afgesloten geweest.
Het ergste was nog dat Chris er langzamerhand aan begon te twijfelen of het wel zou stoppen met sneeuwen als ze de pas achter zich hadden, wat betekende dat ze nog meer tijd zouden verliezen. Kostbare tijd voor Julia en hem alleen.
De koplampen drongen niet ver door de schemering. In het licht ervan zagen ze alleen de wervelende sneeuwvlokken die de autoruit raakten. Een razendsnelle, onophoudelijke draaikolk van witte kristallen, die iedereen die er te lang naar keek biologeerde.
Ze reden langs een brandgang in het bos en passeerden een brug. Ze werden opnieuw getroffen door een windvlaag en Chris moest het stuur stevig vasthouden om de auto op de weg te houden.
Het was stil in de auto. Had hij de radio uitgezet of had Julia dat gedaan? Waarom zei niemand iets om de stilte te doorbreken? Eén enkel woord zou voldoende zijn om een eind te maken aan de merkwaardige sfeer die werd veroorzaakt door de sneeuwstorm, het fluiten van de wind, het kraken van de bomen en het piepen van de ruitenwissers.
Eindelijk zag hij de pas voor zich liggen. De koplampen schenen op het bord waarop white escape stond. De motor jankte toen Chris vol gas gaf, en even later hadden ze de top van de helling bereikt. Daarna ging het bergafwaarts en er klonk een zucht van verlichting in de auto.
‘We hebben het gered,’ zei Chris.
‘We zijn nog niet beneden,’ antwoordde Rose angstig. Rose was opgegroeid aan de oostkust en een sneeuwstorm in de bergen kende ze hoogstens van het televisiejournaal. Maar Chris moest toegeven dat hij zelf ook nog nooit met zulk slecht weer onderweg was geweest.
‘Vertel eens, Julia: wanneer heb je eigenlijk voor het laatst je mail gecheckt?’ Debbies stem had de gluiperige ondertoon die de anderen razend kon maken.
‘Waarom? Heb jij me er dan een gestuurd?’ antwoordde Julia geïrriteerd.
‘Ik? Nee, waarom zou ik je mailen?’ Debbie lachte schel. ‘We wonen tenslotte in één appartement. Ik wilde alleen weten of Brandon de nieuwe literatuurlijst al had rondgestuurd… O, en hebben jullie die nieuwe bewaker al gezien?’
‘Welke?’
‘Een jaar of vijftig. Vriendelijk gezicht.’
‘Ted Baker?’ vroeg Julia verbaasd. ‘Een vriendelijk gezicht?’ Ze lachte. ‘Tja, ik weet het niet, hoor, maar hij stonk behoorlijk naar alcohol. Wat is er met hem?’
‘Hij…’
‘Wat?’ onderbrak Ben haar. ‘Werd hij handtastelijk? Dat kan ik me bij jou niet voorstellen.’
‘Wat ben jij gemeen!’
Mijn god, Debbie hoort op de bank van een psychiater in plaats van op de achterbank van de auto die ik heb gehuurd, dacht Chris. Hij gaf weer gas.
‘Chris! Voor je!’
Julia schreeuwde zo hard dat Chris instinctief zijn hoofd naar haar toe draaide. Haar ogen waren wijd opengesperd en ze staarde recht voor zich. Wat was er verdomme…
En toen zag hij het ook. Ver voor hen, misschien op een afstand van honderd meter, dook een schaduw tussen de bomen op. Was het tachtig meter? Zeventig? Ze reden er recht op af.
Wat zich ook midden op de weg bevond, het verroerde zich niet. Of toch wel? Chris kon het niet goed zien door die rotsneeuw.
‘Remmen!’ riep Rose.
Chris trapte op de rem, maar de banden hadden geen grip in de sneeuw. Hij trapte nog harder, maar… fuck! Geen reactie. De auto minderde geen vaart. Zijn zweterige handen omklemden het stuur. Met zijn ogen star op de weg gericht probeerde hij snelheid te minderen, maar de banden slipten en gleden weg in een haarspeldbocht.
Hij kreeg de auto niet onder controle! De weg had hier een dalende helling van twaalf procent en ze kregen steeds meer vaart. Hoe kon hij de auto tot stilstand brengen als de remmen niet werkten? Hij probeerde tegen te sturen, maar de banden gierden en de auto schommelde gevaarlijk.
Zijn maag verkrampte toen hij Julia zijn naam hoorde roepen: ‘Chris!’ Het gevoel van dreiging werd sterker. Chris was bang. Heel bang. Iets wat bijna nooit gebeurde, omdat hij dat soort gevoelens niet toeliet. Als Debbie nou maar eens ophield met snikken en tegen hem schreeuwen: ‘Remmen, Chris! Remmen!’
Alsof dat veel nut had als de banden geen grip hadden! Achteruit! Schakelen! Zet ’m in zijn achteruit! Hij trapte het koppelingspedaal in en trok de versnellingspook naar achteren, maar de auto reed gewoon verder.
Hoe gevaarlijk de situatie was, werd hem pas goed duidelijk toen hij Benjamin hoorde brullen: ‘Jezus, trek de handrem aan, idioot!’