De ogenverzamelaar(41)
O ja. Daar is nog iets.
Ik maakte zacht Alina’s hand van de klink los en leidde haar naar de degelijk ingerichte woonkamer, die nog steeds alleen door het schijnsel van de projector werd verlicht. De film had ik stopgezet om de onverdraaglijke beelden niet te hoeven zien. Beelden die me eraan herinnerden dat ik alweer een belangrijk iemand in mijn leven had verloren. En deze keer onherroepelijk.
Ik schraapte mijn keel. Traunstein keek op en begon zachtjes te kermen.
‘Wie is dat?’ vroeg Alina en ze bleef verstard staan. Toen Traunsteins steunen luider werd, kneep ze nog steviger in mijn arm. ‘Wat is er in hemelsnaam met hem aan de hand?’
‘Het gaat goed met hem,’ zei ik.
‘En waarom zegt hij niets?’
‘Omdat er een knevel in zijn mond zit.’
Om precies te zijn: het pochet van zijn colbert.
Ik maakte mijn arm los uit Alina’s knellende greep en ging naar het bureau in het midden van de kamer, waarop ik Traunstein met een verlengsnoer had vastgebonden, wat bepaald niet de verstandigste beslissing van mijn toch al verprutste leven was geweest. Maar zodra Stoya erachter kwam dat ik met een van de slachtoffers een verhouding had (waarvan met het oog op onze ontmoetingsplaats niemand wilde geloven dat die zuiver platonisch was), zou de geboeide weduwnaar mijn kleinste probleem zijn.
‘Heb je iemand gekneveld? Ben je helemaal gek geworden?’ vroeg Alina achter me.
Nee. Dr. Roth zegt dat ik volkomen normaal ben.
‘Alleen maar om ervoor te zorgen dat Traunstein niet de hele buurt bij elkaar schreeuwt, terwijl ik jou haal.’
Ik knielde vlak voor hem en was nog steeds een kop groter dan hij. Zweet liep in straaltjes langs zijn hoofd en zijn blik was een stuk helderder dan een paar minuten geleden.
‘Traunstein?’ hoorde ik Alina achter me vragen. ‘Mijn God. Je foltert de vader van de ontvoerde kinderen? Breng me onmiddellijk hiervandaan, daar wil ik niets mee te maken hebben.’
‘Wie heeft het over folteren?’ Ik sprak nu rechtstreeks tegen Traunstein. ‘Luister, we maken een deal. Ik neem de knevel er weer uit, maar in ruil blijft u rustig, oké? Ik wil niets van u horen, behalve de antwoorden op een paar vragen die ik nu aan u zal stellen, hebt u dat begrepen?’
Traunstein knikte, waarop ik hem het pochet uit de mond trok. Hij hoestte gesmoord en het duurde een tijdje voor hij weer was gekalmeerd.
‘Goed dan.’ Ik begon mijn gedachten te ordenen. Ik moest er stap voor stap zien achter te komen of het laatste telefoontje inderdaad zo had plaatsgevonden als Alina me op de woonboot had beschreven.
‘Hebt u gisteren, vlak voor u naar huis bent gekomen, uw vrouw gebeld?’
‘Ze...’ Hij moest rochelen en probeerde iets te zeggen. ‘Ze was het.’
Hij hijgde van inspanning. Zijn tong leek hem slechts onder de grootste inspanning te gehoorzamen.
‘Oké, zij heeft gebeld.’
Tot zover klopt het met Alina’s beschrijving.
‘Wat zei ze?’
Wat heeft de vrouw op wie ik bijna verliefd was geworden voor haar dood tegen u gezegd?
‘Ze...’ Hij snikte. ‘...was hysterisch. Bijna niet te verstaan.’
‘Heeft ze iets gezegd over verstoppertje spelen?’
‘Hè?’ Zijn blik was een en al onbegrip.
Hij probeerde me te antwoorden, maar hij moest driemaal opnieuw beginnen voor hij er iets uit kreeg wat ook maar in de verte op een duidelijke zin leek. ‘Nee, niks, alleen maar gehuild, omdat de kinderen weg waren.’
‘En u?’ vroeg Alina uit de verte. Ik was verbaasd dat ze zich in het gesprek mengde en vroeg me af of haar aan de stem van de man iets was opgevallen.
‘Ja, wat hebt u daarop tegen haar gezegd?’ herhaalde ik haar vraag.
Traunsteins hoofd zakte naar voren en hij dreigde weg te dommelen, maar voor ik zijn kin kon optillen, schoot zijn hoofd met onvermoede kracht naar voren.
‘Rustig aan, sloerie. Niet de eerste keer dat de kinderen ervandoor zijn.’
Ik haalde diep adem, legde mijn handen op zijn schouders en keek de woedende, gekwelde man recht in zijn doffe ogen. Aan de ene kant had ik veel zin Traunstein voor iedere belediging die hij tegenover Charlie uitstootte in zijn gezicht te slaan. Aan de andere kant kon ik hem eigenlijk goed begrijpen. Voor het mislukken van een relatie waren altijd twee mensen nodig en welke fout hij dan ook had begaan, hij had er waarlijk duur voor moeten betalen. ‘U hebt haar niet gewaarschuwd in geen geval naar de kelder te gaan?’
‘O, god. Hoe kon ik zo blind zijn? Het is allemaal te laat. Ga in geen geval naar de kelder.’
Terwijl ik de vraag afvuurde, keek ik goed of en hoe Traunsteins gezichtsuitdrukking veranderde. Ik had in mijn eerste leven honderden verhoren afgenomen en in mijn tweede evenzovele interviews gevoerd. Ik dacht dan ook dat ik zo ongeveer iedere menselijke emotie in een gesprek zou kunnen interpreteren. Maar bij Thomas Traunstein ontdekte ik niet het minste teken van verbijstering of verbazing over de vraag hoe ik in het bezit van deze informatie had kunnen komen. Hij maakte dezelfde indruk als altijd: verward en agressief.