De ogenverzamelaar(43)
‘En misschien ga ik nu naar de wc om mijn kont te krabben,’ zei Scholle met een wegwerpgebaar. ‘Ik heb langzamerhand mijn buik vol van dat vage godengezwam, ik werk liever met concreet aards bewijsmateriaal. We hebben tenslotte eindelijk een verdachte, die over expliciete daderkennis beschikt en zijn portefeuille op de plaats van het misdrijf heeft laten liggen.’
Hohlfort lachte zijn tv-grijns en rolde naar de kledingstandaard naast de deur. ‘U wilde mijn theorie horen, mijne heren. Het spijt me als u denkt dat ik uw tijd heb verdaan.’
Hij wilde net zijn kasjmieren jas van de haak pakken, toen de deur openvloog en een jonge vrouw de ruimte in stormde. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze ademloos en ze blies haar blonde pony uit haar gezicht.
‘Wat is er?’ vroeg Stoya geërgerd.
‘Zorbach,’ zei ze slechts, en het bloed steeg naar haar gezicht.
Stoya voelde dat alles in hem zich spande. ‘Is hij eindelijk gevonden?’
‘Nee.’ Ze bood hem haar mobieltje aan. ‘Hij is aan de telefoon.’
54
(NOG 8 UUR EN 52 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
‘IN ZIJN VILLA?’
‘Ja.’
‘Geboeid?’
‘Met een verlengsnoer.’
‘Je houdt me voor de gek!’
Stoya’s stem trilde van woede.
Op de achtergrond hoorde ik de typische geluiden van hectische drukte van een politiebureau. De mix van telefoongerinkel, door elkaar pratende stemmen, deuren die dichtvielen en het getik van talrijke toetsenborden was ongewoon luid en klonk eerder naar elf uur ’s morgens dan naar de late avond. Maar op dit moment werd vast iedere beschikbare medewerker ingezet; in de speelfase van de ogenverzamelaar was het in feite ook altijd vijf voor twaalf.
‘Jullie moeten eens een blik op de dvd werpen die in de woonkamer in zijn speler zit.’
‘Je hoeft me niet te vertellen wat ik moet doen en laten,’ blafte Stoya in de hoorn.
Ik nam de telefoon van mijn oor en hoorde Frank zeggen dat hij eraan kwam.
Nadat Alina en ik een eeuwigheid voor Traunsteins villa op hem hadden gewacht, was mijn stagiair exact op het moment binnengekomen dat Stoya mijn telefoontje aannam. We waren daarna zo stil mogelijk en zonder een woord van begroeting in onze nieuwe vluchtauto gestapt.
‘Waar ben je?’ wilde de chef Moordzaken van me weten, zijn stem nog steeds op commandotoon.
‘Verkeerde vraag. Vraag liever waarom Traunstein zich liever een stuk in zijn kraag zuipt dan bij de zoektocht naar zijn kinderen te helpen. De dvd zou je een aanwijzing kunnen geven.’
Intussen was ik er ernstig aan gaan twijfelen dat tussen Traunstein en de ogenverzamelaar een verband bestond – en niet alleen omdat Alina’s visioenen geen aanknopingspunt boden. Er was geen houten schuur noch stond de plaats delict dicht genoeg bij de Teufelsberg. Het afwijkende ultimatum was waarschijnlijk alleen maar een toevalstreffer.
Stoya veranderde zijn tactiek en deed doorzichtige pogingen me over te halen. ‘Kom naar het bureau. Ik beloof je dat we je fair behandelen.’
‘Daarmee verspillen we alleen maar tijd. Maak je niet druk om mij. Jullie moeten de echtgenoot verhoren.’
Ik slikte en voelde de tranen opkomen.
Charlie, verdomme...
‘Pas op, Stoya. Je moet van me aannemen dat ik nog altijd aan jouw kant sta. Daarom zeg ik je nu iets wat voor mij alleen maar belastend is, goed? Ik vertel het je in vertrouwen, als voormalige collega.’
Om mijn zelfbeheersing niet te verliezen, opende ik het raampje aan de passagierskant een stukje en liet de koude wind in mijn gezicht waaien. ‘Traunsteins vrouw had verhoudingen. Met verschillende mannen.’
En toen fluisterde ik, nog net boven het geluid van de motor en de wind uit: ‘Ook ík kende haar goed.’
‘Wat, maak je een grapje? Had je iets met Lucia Traunstein?’ hoorde ik Stoya verbijsterd zeggen.
‘Nee. Tenminste, niet zoals je denkt.’
Ik zag uit mijn ooghoek dat mijn poging niet gehoord te worden mislukt was. Frank keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. In elk geval leek Alina op de achterbank niets gehoord te hebben.
‘Ik zeg dat alleen maar zodat jullie je niet blindstaren in jullie onderzoek. Misschien weet de vader waar zijn kinderen zijn. Begrijp je? Traunstein heeft een motief, ik niet. Zijn vrouw heeft het met andere mannen gedaan en hij gelooft dat de kinderen niet van hem zijn.’
‘En nu vertel je me waar je bent!’ Stoya’s stem was veranderd. De boosheid was naar de achtergrond gedreven, hij klonk, als ik me niet erg vergiste, ineens veel onpersoonlijker – alsof ik het laatste restje twijfel aan mijn schuld definitief had verwoest.
‘Ik ben onderweg. Maar doe geen moeite meer om mijn Volvo te zoeken. Die staat op de Kühler Weg, met het sleuteltje erin.’