De Vuurdoop(7)
Jens nam een eerdere vlucht naar Stockholm.
Toen hij net thuis was, kreeg hij het bericht, Buenos Aires over twee dagen. Hij pakte zijn reistas weer in, sliep slecht, vertrok de volgende morgen weer naar Arlanda en vloog via Parijs naar Buenos Aires. Hij landde op Ezeiza, rustte een paar uur in zijn hotelkamer, lunchte met een zelfingenomen idioot van een koerier. Jens betaalde de koerier, die hem een stel autosleutels overhandigde en vertelde dat de bestelauto in de garage van het hotel stond. Hij controleerde de lading in de laadruimte, de wapens waren er, alles was zoals het moest zijn.
Hij was moe en had besloten om nog een dag te blijven voordat hij met de lading naar Paraguay zou rijden. Hij ging naar een bokswedstrijd, maar de match liep uit de hand en leek meer op een afranseling dan op een eerlijk gevecht. Jens ging weg voordat de scheidsrechter de wedstrijd afblies. In plaats daarvan bracht hij de middag door met het bekijken van toeristische attracties. Hij wilde zich normaal voelen en realiseerde zich vrijwel onmiddellijk hoe saai dat was.
Hij vond een restaurant, at lekker en las de usa Today die hij uit het hotel had meegenomen.
Eerst reageerde hij niet op zijn naam, maar toen hij opkeek, herkende hij de vrouw die naast zijn tafeltje stond meteen. Het was Jane, de jongere zus van Sophie Lantz. Ze was niets veranderd sinds hij haar voor het laatst had gezien, al was ze toen nog een kind geweest.
‘Jens?... Jens Vall! Wat doe jij hier?’
Janes glimlach werd een lach. Hij ging staan en ze omhelsden elkaar; haar vrolijkheid werkte aanstekelijk.
‘Dag Jane.’
De zwijgzame man die achter haar stond heette Jesus. Hij stelde zich niet voor, dat deed Jane. Ze gingen bij hem aan het tafeltje zitten en voordat Jane goed en wel zat, begon ze te praten. Jens luisterde en lachte beurtelings en begreep al snel waarom ze zo’n stille man als Jesus had uitgezocht. Ze vertelde dat zij en Jesus in Buenos Aires op familiebezoek waren, dat ze geen kinderen hadden en dat ze in een driekamerappartement aan het Järntorget in Gamla Stan woonden.
Hij vroeg naar Sophie en kreeg oppervlakkigheden over haar leven te horen, dat ze tegenwoordig Sophie Brinkmann heette, dat ze weduwe was, een zoon had en werkte als verpleegkundige. Jane vond dat ze nu wel genoeg had gepraat en begon hem vragen te stellen. Jens loog op een geloofwaardige manier, zei dat hij verkoper van kunstmest was, dat hij veel moest reizen voor zijn werk, geen gezin of kinderen had, maar dat dat misschien in de toekomst anders zou worden.
Ze brachten de avond etend en drinkend door. Jesus en Jane namen hem mee naar plekken die hij zelf nooit zou hebben gevonden. Hij kreeg het ware gezicht van de stad te zien, waardoor hij er nog meer van ging houden.
Jesus zei de hele avond geen woord.
‘Kan hij niet praten?’ was Jens’ logische vraag.
‘Af en toe zegt hij wel iets,’ zei ze.
In de taxi terug naar het hotel voelde hij zich plotseling weemoedig. Weemoedig door de confrontatie met zijn verleden. Hij sliep slecht die nacht.
***
De auto naderde hobbelend Ciudad del Este. Hij zag de stad in de verte, hij zou blij zijn als hij van de Russen af was. Hij zou de nodige voorbereidingen treffen voor het vertrek en vervolgens zouden de wapens overgeladen worden in de vrachtwagen.
***
*
***
Er lag een boodschap voor haar in de koffiekamer. Een kleine, witte envelop met haar voornaam op de voorkant geschreven met zwarte inkt. Ze maakte de envelop open terwijl ze stond te wachten tot de koffie was doorgelopen, las snel en stopte de envelop in haar zak.
Ze ging verder met haar werkzaamheden van die ochtend en hoopte dat ze zou vergeten wat ze net had gelezen. Dat gebeurde niet. Om kwart voor twaalf liep ze de kleedkamer in, trok haar verpleegstersuniform uit, pakte haar handtas en haar zomerjas en liep naar de centrale hal bij de hoofdingang van het ziekenhuis.
De neef wachtte haar op en maakte haar met een hoofdgebaar duidelijk dat ze hem moest volgen. Dat deed ze, maar ergens voelde ze zich wat onzeker, alsof een inwendige stem haar zei dat dit een verkeerde beslissing was. Maar daarnaast was ze ook vrolijk bij het idee dat ze iets spontaans en onbezonnens deed. Dat was lang geleden.
De auto was nieuw – zo’n Japanse, milieuvriendelijke auto. Niets bijzonders, gewoon nieuw. Hij rook nieuw en zat comfortabel.
‘We gaan naar Vasastan,’ zei hij.
‘Ze ontmoette zijn ogen in de binnenspiegel. Blauwe, heldere, intense ogen.
‘Hoe zijn jullie neven? Van welke kant?’
‘Van alle denkbare kanten.’
Ze schoot in de lach.
‘O ja? Hoe dan?’
‘Op alle denkbare manieren.’
Hij klonk alsof hij vond dat hij daar nu genoeg over had gezegd.
‘Ik heet Aron...’
‘Dag Aron,’ zei ze.
De rest van de rit was het stil in de auto.
***
Tafels, stoelen en een klapdeur naar een keuken. Te felle verlichting, landschapjes aan de muur en geruite papieren kleedjes op tafel. Een lunchrestaurant, meer was het niet.