De Therapie(7)
‘Een jaar of vijf. Mijn laatste boek was ook een kinderboek. Ik dacht dat het mijn beste zou worden. Dat voelde ik met elke regel die ik schreef. Maar ik kwam niet verder dan de eerste twee hoofdstukken.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat het opeens heel slecht ging met mijn gezondheid. Ik moest naar het ziekenhuis.’
‘Wat had u dan?’
‘Dat weten ze volgens mij nog steeds niet, in de Parkkliniek.’
‘U hebt in de Parkkliniek gezeten? In Dahlem?’ Viktor staarde haar verbaasd aan. Die wending van het gesprek overviel hem nogal. Om te beginnen wist hij nu dat ze inderdaad een bemiddeld schrijfster moest zijn om de dure behandeling daar te kunnen betalen. En in de tweede plaats moest ze ernstige problemen hebben gehad, want de exclusieve privékliniek was niet gespecialiseerd in de gebruikelijke problemen van rijke en vooraanstaande patiënten, zoals drank- en drugsverslaving, maar in zware psychische stoornissen. Zelf was hij vóór zijn inzinking regelmatig als extern deskundige geraadpleegd, dus kon hij de uitstekende reputatie van de instelling bevestigen. De belangrijkste specialisten van het land waren aan de Berlijnse privékliniek verbonden, en met de nieuwste behandelmethoden hadden zij in veel gevallen baanbrekende resultaten bereikt. Toch was hij nog nooit een patiënt tegengekomen die de kliniek weer zo helder had verlaten als deze Anna Spiegel, die nu tegenover hem in zijn strandhuis zat.
‘Hoe lang hebt u daar gezeten?’
‘Zevenenveertig maanden.’
Viktor was met stomheid geslagen. Zo lang? Of de vrouw loog dat het gedrukt stond, of ze was werkelijk ernstig ziek geweest. Waarschijnlijk allebei.
‘Ze hebben me bijna vier jaar in een kamer opgesloten en me zo lang volgestopt met pillen dat ik soms niet eens meer wist wie of waar ik was.’
‘En wat was de diagnose?’
‘Uw eigen specialisme, dr. Larenz. Daarom ben ik hier. Ik lijd aan schizofrenie.’
Viktor leunde naar achteren in zijn stoel en luisterde aandachtig. Hij was inderdaad een expert op het gebied van schizofrenie. Of beter gezegd: dat was hij geweest.
‘Hoe bent u opgenomen?’
‘Ik had professor Malzius gebeld.’
‘U hebt zelf de directeur van de instelling gevraagd om u op te nemen?’
‘Ja, natuurlijk. De kliniek heeft een heel goede naam. En verder kende ik niemand die me kon helpen. U bent me pas een paar dagen geleden aanbevolen.’
‘Van wie hebt u mijn naam gehoord?’
‘Van een jonge arts die daar werkt. Hij had er eerst voor gezorgd dat mijn medicatie werd stopgezet, zodat ik weer helder kon denken. En hij zei dat u de man was met wie ik zou moeten praten.’
‘Wat hebben ze u voorgeschreven?’
‘O, van alles: truxal, fluspi, maar vooral flupentixol.’
Klassieke neuroleptica. Daar was niet veel op aan te merken, dacht Viktor. ‘Maar dat heeft niets geholpen?’
‘Nee. Vanaf de dag van de opname werden de symptomen alleen maar erger. En toen de medicatie eindelijk werd stopgezet had ik nog weken nodig om tot mezelf te komen. Dat lijkt me het beste bewijs dat een medicinale behandeling bij mijn vorm van schizofrenie weinig uithaalt.’
‘Wat is er dan zo bijzonder aan uw specifieke stoornis, mevrouw Spiegel?’
‘Ik ben schrijfster.’
‘Ja, dat zei u al.’
‘Ik zal proberen het u zo goed mogelijk duidelijk te maken aan de hand van een voorbeeld.’ Voor het eerst keek Anna hem niet meer recht aan, maar richtte haar blik op een denkbeeldig punt achter zijn rug. In zijn praktijk in de Friedrichstrasse in Berlijn had Viktor vroeger nooit zo’n bank als Sigmund Freud gebruikt, omdat hij liever van aangezicht tot aangezicht met zijn patiënten sprak. Ook toen had hij dat gedrag al dikwijls meegemaakt. Patiënten ontweken zijn blik zodra ze onder grote spanning stonden en een bijzonder belangrijke gebeurtenis zo nauwkeurig mogelijk wilden beschrijven. Of als ze logen.
‘Mijn eerste poging als schrijfster was een kort verhaal, toen ik dertien was en meedeed aan een scholierenwedstrijd van de gemeente Berlijn. Het onderwerp was “De zin van het leven”, en mijn verhaal ging over een groepje jonge volwassenen die een wetenschappelijk experiment begonnen. Ik had het manuscript net ingeleverd toen het de volgende dag gebeurde.’
‘Wat?’
‘Mijn beste vriendin gaf een verjaardagsfeest in de feestzaal van het hotel Vier Jahreszeiten in Grunewald. Ze werd veertien. Op weg naar het toilet kwam ik door de lobby van het hotel, en opeens stond ze daar. Bij de receptie.’
‘Wie?’
‘Julia.’
‘Wie is Julia?’
‘Dat was ze. Julia. Een van de vrouwen uit mijn korte verhaal, de hoofdpersoon uit het eerste deel.’