De Therapie(4)
Viktor had het begrepen, zonder dat ze een woord gezegd had. En de ironie wilde dat het dier zich vanaf het eerste moment aan Viktor had gehecht.
Hij stond op om nog eens thee te zetten in de keuken. In de hoop op een tweede middagmaal slenterde Sindbad vermoeid achter hem aan.
‘Vergeet het maar, jongen.’ Viktor wilde hem net een vriendschappelijk klopje geven toen hij merkte dat de hond zijn oren platlegde.
‘Wat is er?’ Hij boog zich naar Sindbad toe en hoorde het nu ook: een metaalachtig, schurend geluid. Een soort gekras dat een oude herinnering in hem wakker riep. Maar hij kon het niet plaatsen. Wat was het?
Viktor sloop langzaam naar de deur.
Daar was het weer. Als een muntje dat over een steen kraste. En nog eens.
Viktor hield zijn adem in. En opeens wist hij het. Het was het geluid dat hij als kleine jongen dikwijls had gehoord als zijn vader van een zeiltochtje terugkwam: het metaalachtige geluid van een sleutel die tegen een stenen pot kraste. En het gebeurde als zijn vader de huissleutel was vergeten en de reservesleutel onder de bloempot bij de deur vandaan haalde.
Wie kon dat zijn?
Viktor verstijfde. Er was iemand bij de deur die de geheime plek kende waar zijn ouders altijd hun sleutel verstopten. En die onbekende wilde naar binnen. Naar hem toe.
Met bonzend hart sloop hij de gang door en tuurde door het kijkgaatje in de zware eikenhouten deur. Niets te zien. Net wilde hij de vergeelde jaloezie voor het kleine raampje rechts naast de voordeur omhoogtrekken toen hij zich bedacht en zich nog eens naar het kijkgaatje boog. Geschrokken deinsde hij terug. Zijn hart bonkte tegen zijn ribben. Had hij werkelijk gezien wat hij dácht dat hij zag?
Viktor merkte dat hij kippenvel op zijn armen had. Het bloed gonsde in zijn oren. Maar hij twijfelde niet. Hij wist het zeker. Een fractie van een seconde had hij recht in een menselijk oog gestaard dat blijkbaar naar binnen probeerde te kijken, een oog dat hij ergens van kende, zonder dat hij onmiddellijk wist aan wie het toebehoorde.
Stel je niet aan, Viktor!
Hij haalde diep adem en opende de deur.
‘Wat wilt u…’ begon Viktor op hoge toon, om de onbekende op zijn drempel gepaste schrik aan te jagen. Maar de woorden bestierven hem op de lippen. Er was niemand, noch op de houten veranda, noch op het pad naar het tuinhek, zes meter verderop, noch op de zandweg naar het vissersdorp. Viktor daalde de vier treden naar de voortuin af om onder de veranda te kijken. Als kleine jongen had hij zich daar altijd voor de buurkinderen verborgen als ze verstoppertje speelden. Maar zelfs in het schemerlicht van de langzaam ondergaande middagzon kon hij behalve een paar dorre bladeren die door de wind onder het plankier waren gewaaid niemand ontdekken die zijn rust kwam verstoren.
Viktor kreeg het koud en wreef in zijn handen toen hij het trapje weer beklom. De lichtbruine eikenhouten deur was bijna dichtgevallen door de wind en het kostte Viktor kracht om hem weer open te trekken tegen een windvlaag in. Het was hem bijna gelukt toen hij opnieuw verstijfde.
Weer een geluid. Nog eens. Wat metaalachtiger en helderder nu, maar onmiskenbaar. En deze keer kwam het niet van buiten, maar uit de woonkamer.
Wie het ook was die zijn aandacht wilde trekken, de bezoeker stond niet meer voor de deur maar was al in huis.
3
VIKTOR SLOOP DE GANG DOOR NAAR DE VOORKAMER EN ZOCHT ondertussen naar iets wat hij als wapen zou kunnen gebruiken om zich te verdedigen.
Van Sindbad hoefde hij in geval van nood weinig hulp te verwachten. De retriever was zo dol op mensen dat hij een insluiper waarschijnlijk als speelkameraad zou zien in plaats van hem te verjagen. En op dit moment was de hond zo lui dat hij al geen notitie meer nam van het incident en zich in de woonkamer had teruggetrokken terwijl zijn baasje buiten poolshoogte nam.
‘Wie is daar?’
Geen antwoord.
Viktor herinnerde zich dat er sinds 1964 geen misdrijf meer op het eiland was gepleegd. En zelfs toen was het niet meer geweest dan een onschuldig vechtpartijtje in de kroeg. Toch stelde dat hem niet gerust.
‘Hallo? Is daar iemand?’
Met ingehouden adem sloop hij zo voorzichtig mogelijk de gang door naar de kamer. Ondanks zijn behoedzaamheid kraakte het oude parket bij elke stap. De leren zolen van zijn schoenen deden de rest.
Waarom sluip ik eigenlijk, terwijl ik tegelijkertijd loop te roepen? vroeg hij zich af. Hij had zijn hand al op de deurkruk van de woonkamer gelegd toen de deur opeens naar binnen werd getrokken. Viktor schrok zo dat hij vergat om te schreeuwen.
Hij wist niet of hij opgelucht of kwaad moest zijn toen hij haar zag: opgelucht omdat de insluiper een knappe, elegante vrouw bleek te zijn en geen gespierde woesteling, kwaad omdat ze op klaarlichte dag huisvredebreuk pleegde.
‘Hoe bent u binnengekomen?’ vroeg hij op luide toon.
De blonde vrouw op de drempel tussen de voorkamer en de gang leek niet onder de indruk of van haar stuk gebracht. ‘De deur naar het strand stond open toen ik aanklopte. Neem me niet kwalijk dat ik u stoor.’