Dazzle(7)
'Ik maak dat ik hier wegkom,' schreeuwde Sam.
'Blijf waar je bent! Op straat is het heus niet veiliger. Die oude gebouwen storten zo in en de brokken komen op je neer. Laten we liever kijken of er een vloedgolf aankomt - in deze buurt is dat altijd mogelijk.'
'Een vloedgolf?' Zijn stem klonk schril.
'Jazeker, die komt dan daarvandaan,' antwoordde Jazz vol overtuiging en wees naar de oceaan. Ze leunde zo ver mogelijk naar buiten zodat hij niet zou zien dat ze lachte. Naschokken, dat wel, dacht ze, maar geen vloedgolf. Deze keer in elk geval niet. Dit was de Grote Schok nog niet geweest. Uit de kleedkamer hoorde ze de onmiskenbare geluiden komen van een vloekende man die haastig in zijn kleren schoot.
'Als je nog meer foto's nodig hebt, dan maken we die op een hooggelegen terrein,' schreeuwde hij tegen haar terwijl hij naar de deur liep.
'En met veel mensen om ons heen,' riep Jazz hem na. 'Nu weet ik waar jij die reputatie onweerstaanbaar te zijn vandaan hebt.'
‘Jij, Sam Butler, krijgt bij mij nooit meer een kans,’ lachte Jazz terwijl ze met haar armen haar borsten bedekte. ‘En als je toch op weg naar buiten bent, gooi me dan even mijn hoed toe, wil je?’
Hij draaide zich verontwaardigd om. 'Je bent niet erg aardig tegen me geweest. Helemaal niet. Als ik niet zo'n heer was, dan zou ik zeggen dat je de klere kunt krijgen.'
2
Hoe zouden ze zich zónder mij moeten redden? Phoebe Milbank, partner in Dazzle, en zakelijk vertegenwoordigster voor Jazz Kilkullen, Mel Botvinick en Pete di Constanza, stelde zich die bekende vraag voor de zoveelste keer terwijl ze een dikke laag roomkaas op een uienbroodje smeerde. In gedachten zag ze zichzelf in het gesteven, keurige uniform van een echte ouderwetse Engelse kinderjuffrouw terwijl ze een grote, glanzende, donkerblauwe kinderwagen voortduwde, een Rolls-Royce onder de babyvoertuigen. Wanneer ze bij een kruising kwam, met de drie aan haar zorgen toevertrouwde kindertjes veilig toegedekt door een dekentje met monogram waaronder ze tegen elkaar kirden, zou zij alleen maar met één hand een teken geven en een agent zou haar eerbiedig groeten en een rij ongeduldig voortsnellende auto's tot staan brengen totdat zij in een heel rustig tempo de stoep aan de andere kant veilig en wel had bereikt.
Volgens haar, superkritisch als ze was - en ze leed absoluut niet aan een of ander minderwaardigheidscomplex - bestond er geen twijfel aan dat haar drie fotografen van honger zouden omkomen als ze aan zichzelf zouden worden overgelaten. Zij was hun alleswetende gids in een vijandige wildernis, en die wildernis was de verraderlijke, gecompliceerde wereld van de reclame en tijdschriften waarin foto's te koop werden aangeboden. Al hun scheppende krachten zouden niets meerwaard zijn als zij hen zou verlaten, want ze waren volkomen hulpeloos en absoluut niet in staat hun eigen zaken te behartigen. Ze waren net kinderen in een brandend gebouw die op een brandweerman wachtten die hen zou komen redden. Deze situatie was nu precies zoals zij die wenste en ze wilde dat die zo zou blijven.
Deze plezierige gedachten hielden Phoebe bezig tijdens de tien minuten die zij, vlak voor de maandelijkse zaterdagochtendvergadering van de partners in Dazzle, voor zichzelf had gereserveerd. Deze tijd alleen vóór de bespreking was haar heilig. Die paar minuten brachten haar in de juiste stemming voor problemen die tijdens de komende conferentie zouden kunnen ontstaan.
Phoebe stond op en liep snel even rond om de lage stoelen hier en daar te verplaatsen; ze waren met opzet laag zodat zij vanaf de hoge stoel die achter haar bureau stond, op iedereen kon neerkijken. Ze was een klein, sluw vrouwtje met een wilde bos goudblond haar dat in lagen geknipt was en op een moderne manier in de war leek te zitten. Het was een duur kapsel geweest en het gaf de schijn alsof het haar haar geen goed had gedaan.
Ze was tevreden met haar wereldje. Haar haar zat ideaal. Haar brutale, geestige gezichtje verraadde niet wat voor een sluw brein het verborg en was dus ook ideaal. Haar slanke, bijna magere lichaam kwam zo dicht bij haar ideaal als een Californische uit de twintigste eeuw maar kon verlangen. Onder haar dunne trui was elke ruggenwervel zichtbaar en haar heupen staken scherp in haar korte gebreide rokje uit. Wat ze ook at, ze werd nooit zwaarder. Ze wist dat ze met haar achtendertig jaar op het eerste gezicht voor een cheerleader van de universiteitsploeg kon worden gehouden.
Phoebe koos zorgvuldig een broodje van het bord op haar bureau uit en smeerde er dik bieslookroomkaas op. Goddank deed het er niet toe wat ze at, bedacht ze dankbaar.
Ondanks al haar superioriteitsgevoel was Phoebe niet helemaal zonder reden zo tevreden met zichzelf. Ze had een heel scherp en nauwkeurig gevoel van haar eigen waarde en van die van anderen. De aan haar toevertrouwde fotografen waren de drie bekendste in de stad en elk van hen stond aan de top van zijn of haar beroep. Zonder haar zouden ze die top nooit hebben bereikt. En zij zou zonder hen natuurlijk niet zijn waar ze was. Maar in wezen ging het daar niet om. Als het niet Jazz, Mel en Pete waren geweest, dan hadden zich nu drie anderen in haar stal bevonden.