Daniel, Zoon Van De Wind(10)
Hij zag dat het Neka was die daar stond. De dikke logge Neka. Hij had een zweep in zijn handen. Langzaam, alsof hij in zijn slaap de ossen opdreef, sloeg hij over hun rug. Bengler bleef stilstaan. Wat hij zag was volkomen onbegrijpelijk. Een van de ossendrijvers, midden in de nacht, naakt met zijn deinende dikke buik, die langzaam, in trance, keer op keer over de ruggen van de ossen sloeg. Hij bedacht dat hij moest ingrijpen, de zweep uit Neka's handen rukken, misschien de mannen wekken die rond het vuur lagen te slapen, en vervolgens Neka aan een boom binden om hem te laten afranselen. Mensen, drijvers en dragers, had Wackman verklaard, waren er in overvloed op dit eigenaardige continent. Maar goede ossen waren kostbaar en zeldzaam. Dus moesten ossen afgewogen worden tegen mensen, ossen werden beschermd terwijl mensen aan iemands genade overgeleverd konden worden. Maar hij bleef staan. Neka leek te slapen terwijl hij daar stond te slaan. Hij wankelde alsof de zweepslagen eigenlijk hemzelf troffen, zijn eigen spek deden drillen in plaats van de dikke huid van de ossen.
Plotseling was het voorbij. Neka liet de zweep zakken en draaide zich om. Bengler trok zich vlug terug, dieper de duisternis in. Werd hij ontdekt, dan moest hij ingrijpen. Neka straffen. Maar Neka had hem niet gezien. Hij strompelde terug naar het vuur en kroop in elkaar en leek te slapen op het moment dat hij zijn ogen sloot.
Hij liep naar de ossen. Streek met zijn ene hand over een van de ruggen en kreeg bloed aan zijn handpalm. Vervolgens keerde hij zich om en liep naar het vuur. Ik zou deze mensen kunnen doodschieten, dacht hij. Een voor een. Zo zien dynastieën eruit op dit continent. Zij die hier liggen, in elkaar gedoken, onge-wassen, behoren tot de lagere standen. Terwijl ik, een mislukte student uit Smaland, lid ben van de dynastie der sterksten, degenen die de macht hebben.
Hij keerde terug naar zijn tent. Een hagedis zat naast de kaars en keek naar een mier die langzaam dichterbij kwam. Toen schoot zijn tong naar buiten en de mier was verdwenen.
Die nacht maakte hij nog een aantekening in zijn bock. Hij schreef aan Matilda:Wenste dat ik vannacht de moed had gehad de rug van een van mijn ossendrijver open te rijten met de zware zweep. Maarzo ver ben ik nog niet. Als ik nu zou slaan zou dat me kwellen. Pas als ik weet dat de daad bij mij geen verdriet zal veroorzaken, alleen bij degene die zijn rug ontveld krijgt, zal ik het doen.
Hij wikkelde zijn dagboek in het bevervel dat het moest beschermen tegen vocht en insecten, snoot de kaars en ging liggen.
Ik zoek naar een onbekende vlieg, dacht hij. Zoals andere mensen zoeken naar een god. In de woestijn denk ik die te vinden. Maar Wackman met zijn bordeel, zijn hoeren en zijn merkwaardige oren heeft vast al naar de huishoudster van mijn vader geschreven om te vertellen dat ik mislukt ben, dat ik rust in een onbekend graf.
Hoewel hij erg moe was lag hij wakker tot het ochtendgloren.
De volgende dag vervolgden ze hun weg langs de lage bergen en ze bereikten 's avonds de Kalahari-woestijn.
Op afstand zagen ze een groep Bosjesmannen passeren.
Zwarte stippen die afstaken tegen het verblindende zand. Dat het mensen waren en geen dieren merkten ze aan de ossen. Die hadden gesnoven en besloten dat er geen gevaar dreigde.
Ze bevonden zich toen twee maanden en vier dagen in de woestijn. Het was de eerste keer in al die tijd dat ze mensen tegenkwamen. Voordien hadden ze alleen een kleine kudde zebra's gezien en sporen van slangen die van de zandkammen naar beneden kronkelden.
Bengler was negen kilo afgevallen. Hij kon zich natuurlijk niet wegen, maar wist toch dat het exact negen kilo was. Zijn broek fladderde rond zijn benen; zijn borst en wangen, die nu bedekt werden door een baard, waren ingevallen, 's Nachts droomde hij dat hij langzaam bedolven werd door het zand. Als hij probeerde te schreeuwen kwam er geen geluid, doordat zijn stembanden uitgedroogd waren.
Ergens was alles misgegaan. Volgens de kaarten die Wackman hem had bezorgd, hadden ze een week geleden de hoofdplaats Windhoek in Duits Zuidwest-Afrika moeten passeren. Maar ze waren niets anders dan schrale bergen, zand en schaarse struiken tegengekomen op hun niet-bestaande weg. Twee keer waren ze bij een drinkplaats gekomen, beide keren omdat ze vogelzwermen hadden zien opstijgen en dalen. Tot nog toe hadden de ossendrijvers zich niet beklaagd. Maar Bengler besefte dat dat niet lang meer zou duren. Iedere dag was de afstand tussen hen groter geworden. Bij twee gelegenheden had hij de zweep tegen hen moeten opheffen om ze ertoe te bewegen verder te gaan. Hij wist dat hij de derde keer genoodzaakt zou zijn te slaan.
Neka was nog steeds even dik. Dat verbaasde hem. De maaltijden van de ossendrijvers waren zo mogelijk nog kariger dan dezijne. Maar behalve met Amos, die een paar woorden Engels sprak, was ieder gesprek onmogelijk. Zodra hij hen naderde stonden ze klaar om orders in ontvangst te nemen, of eventueel een terechtwijzing, waarbij hij met zijn armen zwaaide of op een detail wees dat niet in orde was. Hij had er een gewoonte van gemaakt om iedere ochtend de wagenwielen te inspecteren, omdat ze het zich niet konden permitteren er nog een te verliezen. Hij probeerde de conditie van de ossen in te schatten, of er een tekenen van ziekte of vermoeidheid vertoonde. Bovendien controleerde hij of er niets uit de lading verdwenen was. Daar stonden zijn potten en het metalen vat met alcohol, te wachten op de insecten. Zijn tekenmateriaal en de proviand. Hij had nog niet kunnen constateren dat een van de ossendrijvers was begonnen te stelen. Iedere keer als hij deze controle uitvoerde voelde hij een golf van schaamte door zijn lichaam omhoogschieten. Met welk recht wantrouwde hij eigenlijk deze mensen, die de voorwaarde zelf vormden dat hij iedere dag verder kwam, zijn tent opzetten en een maaltijd bereidden? Verschillende keren, meestal 's avonds, schreef hij daarover aan Matilda. Hij gebruikte bijna altijd het woord 'dynastie', alsof het een heilig woord was geworden in dit verband. De beslissende dynastie en degenen die de orders ontvingen.