Reading Online Novel

Brainwash(63)



Ik zat daar op het stro. Het laatste was het ergst, wat hij over pap zei. Op dat moment raakte ik in paniek. Wat moest ik? Ik kon nog geen moeder zijn, want overdag zat ik op school.

Ik heb de hele nacht wakker gelegen. De woorden “vuile hoer” bonkten in mijn hoofd. Ik had het nooit mogen toestaan. Ik wilde het ook helemaal niet, ik deed het voor mam, voor Steven en Naomi, voor de boerderij, zodat we die konden houden. Mam had het zo vaak gezegd: paps grootste wens was dat de boerderij niet werd verkocht. Ik wilde oom Evert niet kwetsen, ik wilde ons geheim niet verraden, daarom had ik nooit iets verteld en liet ik het toe.

De volgende morgen fietste ik om halfzes naar het kerkhof en ging ik bij paps graf zitten. “Pap, wil je me alsjeblieft helpen?” smeekte ik. Ik hoopte dat ik een teken van hem zou krijgen, dat hij niet boos op me was, dat ik hem niet had teleurgesteld. Maar in mijn hoofd hoorde ik alleen maar oom Everts stem. Hoer. Slet. Dit is je straf.

Om halfzeven was ik in de stal om te melken. Ik kroop in elkaar toen oom Evert binnenkwam.

“Straks kom ik je van school halen,” zei hij. “Na een halfuur ga je ziek naar huis, ik wacht om de hoek.”

Ik vermoedde wat hij van plan was. Ik had er weleens iets over gehoord. Ik zat in de klas en keek de hele tijd op de klok. Ik was verschrikkelijk bang voor wat er ging gebeuren.

Na een halfuur stak ik trillend mijn vinger op en zei tegen de lerares dat ik me ziek voelde. Ze vond me er ook ziek uitzien en ik mocht gelijk gaan. Ik ging de school uit en rende naar de hoek.

Een paar minuten later reed ik met oom Evert over de snelweg. Ik had wel vaker bij hem in de auto gezeten, maar nu reed hij heel hard en roekeloos. Ergens aan de buitenkant van een dorp parkeerde hij de auto voor een huis. Ik stapte uit en keek om me heen. Ik was bang dat iemand zou zien waar ik naar binnen ging. Ik schaamde me heel erg. Ik wilde wegrennen – ze mochten mijn kindje niet doodmaken – maar ik voelde oom Everts hand in mijn nek en hij dwong me het pad op. Hij belde aan en zodra een vrouw opendeed duwde hij mij naar binnen. Zelf liep hij terug naar zijn auto. Wat ging hij doen? Ging hij weg?

Ik wist totaal niet waar ik was. Ik had geen geld bij me voor de trein of de bus. Hoe moest ik thuis komen? Ik was erg bang voor wat er ging gebeuren. De vrouw deed een kamerdeur open. Ik moest me vanonder bloot maken, zei ze. De rest mocht ik aanhouden. Ze ging weer weg. Ik trok mijn schoenen, mijn rok en slipje uit. Daar stond ik, rillend van de kou. Ik begon te klappertanden.

“Ga maar liggen,” zei de vrouw toen ze eindelijk binnenkwam, en ze wees naar een bed met een zeil erop, dat ze bedekte met een aantal lagen papier. “Knieën optrekken en benen spreiden.” Ze liep naar de kast en haalde er een dienblad met instrumenten uit. Toen ze een wit schort aantrok, wendde ik mijn gezicht af. Ze duwde mijn benen verder uit elkaar.

Terwijl ik de spijlen van het bed vastpakte, dacht ik aan de ijsvogel. Pap had altijd gezegd dat hij een keer een ijsvogel wilde zien. Ik hoorde mezelf gillen, maar toen dacht ik gauw aan die keer dat ik uit school kwam en bij de sloot iets blauws zag wegflitsen. Ik vertelde het pap. “Dat moet een ijsvogel zijn geweest,” zei hij. Een tijdlang hebben pap en ik elke middag om dezelfde tijd op dezelfde plek bij de sloot gezeten, heel stil, zo stil als ik toen op dat bed moest blijven liggen. Ik zat dicht tegen pap aan.

Er ging een pijnscheut door me heen, maar ik probeerde uit alle macht te denken aan de ijsvogel die op een dag ineens kwam aanvliegen. Hij ging op een tak zitten, vlak boven de sloot. Pap kneep in mijn hand en opeens dook de vogel de sloot in en kwam hij met een vis in zijn snavel boven.

Weer voelde ik een ondraaglijke pijn, maar ik wilde alleen aan de ijsvogel denken, met zijn prachtige blauwe kleed en zijn mooi snavel, de vogel die pap zo blij had gemaakt.

“Dit heb ik altijd willen zien,” zei pap, “en nu nog wel met mijn kleine meid. Mooier kan toch niet?”

Ik hoorde het hem keer op keer zeggen, terwijl ik het uitgilde van de pijn.

Eindelijk zei de vrouw dat het voorbij was, maar dat ik nog moest blijven liggen. Ze trok het papier onder me vandaan. Ik schrok van al het bloed. Ze propte het bebloede papier in elkaar en duwde een paar verbanden tussen mijn benen. Ik voelde het bloed erin lopen.

“Niet bewegen,” zei ze. “Ik kom je straks halen.” Ik lag daar en moest huilen. Ik dacht aan het kindje dat ze in de afvalbak had gesmeten, samen met het papier. Ik wist niet eens of het een jongetje of een meisje was. Ik had mijn eigen kindje dood laten maken, en ik had weer niets gedaan om me te verzetten. Ik was niet alleen een hoer, ik was ook een moordenaar. De vrouw zou me straks komen halen, maar ik wilde niet meer leven. Ik huilde en huilde, tot ik geen tranen meer had.

Daarna werd het stil vanbinnen. Beangstigend stil. Alsof uit mij ook het leven was gehaald. Ik was voorgoed veranderd.