Brainwash(62)
Het werkt wel. Nu al, na een paar dagen, is ze zich heel bewust van het feit dat ze zelf niets voorstelt, dat ze het niet alleen kan en dat ze God nodig heeft om gelukkig te worden. Het is ook waar: ze heeft zichzelf niet kunnen helpen. Niemand kan dat; dat dringt nu pas tot haar door. Ze heeft altijd tegen haar moeder en Naomi opgekeken, omdat die het leven wel aankonden, maar gelukkig zijn ze niet, niet oprecht gelukkig, zoals de mensen van de groep. Bijna iedereen hier heeft een glimlach op zijn gezicht. Een glimlach is een uiting van ontspanning, geluk en tevredenheid. Zal zij over een tijdje ook zo mooi kunnen glimlachen?
Ze staat op en neemt een broodje van de schaal. Veel trek heeft ze niet. Thuis had ze best vaak behoefte aan snoep, maar hier mist ze het helemaal niet. Naomi zou het heel sober vinden als ze de tafel zag. Er staan niet veel soorten broodbeleg op. De ene dag krijgen ze jam en de andere dag appelstroop, maar niemand klaagt of ziet er ontevreden uit. Gisteren tijdens het gebed benadrukte Jonathan het nog eens. Doordat hun geest is vervuld van liefde voor God hebben ze geen behoefte aan materie, alleen aan het hoogstnoodzakelijke. En dat is maar goed ook, zei Jonathan, want er moet zoveel mogelijk worden gespaard om het voortbestaan van de Ark veilig te stellen.
Terwijl ze haar koffie drinkt komt een van de priesteressen naar haar toe. ‘Na de lunch zal Jonathan je in de gebedsruimte ontvangen,’ zegt ze zachtjes.
Elise knikt. Ze vindt het een hele eer. Wat zal hij haar vertellen? Zal hij van God haar nieuwe naam hebben ontvangen?
Een halfuur later staat ze voor Jonathan. Ze zijn alleen in de gebedsruimte. Het is de eerste keer dat de priesteressen er niet bij zijn. Jonathan gebaart dat ze moet gaan zitten. Hij neemt tegenover haar plaats. ‘Ik heb je hierheen laten komen omdat je er zo ongelukkig uitziet,’ zegt hij. ‘Het viel mij meteen op toen je hier voor het eerst binnenkwam. Je gaat gebukt onder een groot verdriet.’
Elise voelt dat ze moet huilen en slikt haar tranen weg. ‘Ik ben ook verdrietig,’ zegt ze. ‘Er komen telkens herinneringen bij me boven waar ik niet mee kan leven.’
‘Je zult je moeten uitspreken,’ zegt Jonathan, ‘hardop, zodat we samen vergiffenis aan God kunnen vragen. Laten we knielen.’
Ze knielen tegenover elkaar. Elise moet haar handen vouwen en dan sluit Jonathan zijn handen om de hare heen.
‘Sluit je ogen,’ zegt hij. ‘En spreek hardop uit waar je grote verdriet zit. Weet dat je vrijuit kunt spreken; behalve wij tweeën is hier niemand, alleen God, die zonder oordeel naar je zal luisteren.’
Elise haalt diep adem. Ze heeft haar geheim nog nooit aan iemand verteld, maar ze voelt dat het hier veilig is. En Jonathan heeft gelijk: wil ze het pad van God volgen, dan zal ze de zware last waaronder ze al zo lang gebukt gaat van zich af moeten leggen.
Elise begint te vertellen. Eerst over haar vader, en daarna over oom Evert. ‘Toen ik vijftien jaar was,’ vertelt ze, ‘werd ik niet meer ongesteld. Ik bad tot God en smeekte Hem of ik alstublieft weer ongesteld mocht worden, maar het bleef uit. Ik hield het nog een tijdje voor oom Evert achter, bang als ik was voor zijn reactie. Maar toen mijn menstruatie voor de derde maand wegbleef, moest ik het hem wel vertellen. Elke avond als ik in bed lag voelde ik aan mijn buik, en dan dacht ik aan het kindje dat daar groeide. Hoe moest het verder? Ik was pas vijftien. Ik zat nog op school, ik kon geen baby verzorgen. Als het uitkwam, zou mam intens verdrietig zijn. Ik wilde het haar niet aandoen. Ze zou boos op oom Evert worden. Misschien zou ze hem wel wegsturen, en wat moest er dan met de boerderij gebeuren? Zonder de hulp van mijn oom zouden we de boerderij moeten verkopen. Dan bracht ik iedereen in de problemen, door mijn schuld. Mam zou ook kwaad op mij zijn, omdat ik het nooit had verteld. Omdat ik het telkens weer had laten gebeuren.
Op een ochtend wachtte ik op oom Evert in de schuur. Ik zat net als anders op het stro. Hij had geen idee wat ik wilde zeggen en draaide net als anders de deur van de schuur op slot.
“Wat is er?” vroeg hij toen hij zag dat ik huilde.
“Ik…” begon ik, maar de woorden bleven in mijn keel steken.
“Jij bent mijn uitverkorene, je weet dat je me alles mag zeggen.”
“Ik ben al drie maanden achter elkaar niet ongesteld geweest,” zei ik.
Ik hoopte zo dat hij me zou troosten, dat hij me gerust zou stellen dat ik het kindje kon baren en dat tante Anna en hij ervoor zouden zorgen. Maar hij werd kwaad. “Slet,” siste hij. “Vuile hoer, je hebt mij uitgedaagd. Vanaf je elfde heb je me verleid. Je bent door en door slecht, je wilde aandacht van je oom en ik heb je die gegeven, te goeder trouw. En nu kom je hiermee, dit is je straf!” snauwde hij. Hij liep weg, bij de deur draaide hij zich om. “Je hebt je vader beschaamd, hij zal je niet langer vanuit de hemel willen beschermen.” Hij liet me alleen achter.