Brainwash(22)
‘Bedankt.’ Ze kust hem. ‘Bedankt dat je dit met mij hebt gedeeld.’
Elise
Wat een afschuwelijke dag! Elise was helemaal gestrest toen ze van haar werk kwam. Gelukkig heeft Arnold er niets van gemerkt toen ze in zijn kamer met de deur dicht zaten te werken. Het liefst was ze hard weggerend.
Ze hoopte dat het zou helpen als ze naar de sportschool ging. Ze heeft drie kwartier op de loopband gerend, maar toen ze thuiskwam was ze nog even gestrest als ervoor. Nog een geluk dat Naomi bij Froukje was, anders had ze gemerkt hoe onrustig ze was. Ze heeft van alles geprobeerd om tot rust te komen: lezen, een stom programma op de tv kijken, muziek luisteren, maar niets hielp. Ze gaat naar bed, morgen heeft ze misschien weer nieuwe moed. Als iemand haar op dit moment zou vragen of haar baan haar bevalt, zou ze antwoorden dat ze haar oude baan terug wil. Dan maar geen auto en niet zulk interessant werk. Maar waarschijnlijk denkt ze daar morgen anders over. Ze moet gewoon wennen. Ze is dit soort situaties steeds uit de weg gegaan. Ze moet opnieuw vertrouwen krijgen, want Arnold gedraagt zich heel normaal, aan hem ligt het niet. Als ze zo onrustig blijft, gaat ze naar de huisarts. Ze heeft wel vaker kalmerende middelen geslikt.
Ze poetst haar tanden en haalt twee aspirientjes uit de medicijnmand, die ze met een beetje water inneemt. Daarna kleedt ze zich uit en haalt ze een warme pyjama uit de kast. Het is helemaal niet koud, maar ze bibbert toch. Even aarzelt ze of ze een kruik zal maken, maar dat is misschien te veel van het goede, en ze stapt in bed. Nu nergens meer aan denken, slapen en vergeten. Dat is het enige wat ze nu wil: rust.
Elise kreunt zachtjes in haar slaap. In haar droom is ze in de kamer van Arnold. Hij neemt haar aan haar arm mee naar de kast. Ze moet iets van hem pakken en bukt. Arnold staat achter haar. Ze voelt de spanning. Hij hijgt en dan draait hij haar om. Ze moet kijken, hij dwingt haar te kijken. Ze wil naar buiten rennen, maar ze heeft geen kracht in haar benen. Hij pakt haar hand. Ze weet wat hij van haar wil en ze gaat gillen, maar er komt geen geluid uit haar keel.
Badend in het zweet wordt ze wakker. Ze krijgt bijna geen adem. Ze rent naar de wastafel en houdt haar gezicht onder de kraan. Wanneer haar ademhaling nog steeds gejaagd is, zoekt ze een plastic zakje en ademt erin.
Langzaam wordt ze weer rustig. Ze gaat weer op bed liggen, maar kan niet slapen. Het komt terug, alles komt terug. Ze ziet het weer voor zich, als in een film.
Haar broer Steven die in elkaar gebeukt de kamer in kwam. Zijn lip was gescheurd en hij had een trap tegen zijn kaak gekregen, zijn wang was helemaal dik. Hij was altijd een buitenbeentje geweest. Hij mocht nooit meedoen met de jongens. En op het vmbo knepen de meiden hun neus dicht als hij in de buurt kwam. Hij stonk zogenaamd naar stront. Ze sloegen hem ook. Hij vertelde het nooit, maar hij kwam regelmatig met een blauw oog of een bloedneus thuis. Maar deze keer hadden ze hem helemaal toegetakeld. Voor het eerst huilde hij dat hij nooit meer naar school wilde. Hun moeder was het helemaal zat. Ze schreef een brief naar school dat Steven niet meer kwam, omdat oom Evert hem op de boerderij nodig had.
Oom Evert moest de brief tekenen en ze zei dat Elise hem moest brengen. Elise verzon een smoes – ze had te veel huiswerk – maar toen werd haar moeder kwaad. ‘Je wilt toch niet dat je broer nog langer door dat gespuis wordt afgetuigd?’
Elise voelt opnieuw de schaamte van toen, omdat ze alleen maar aan zichzelf had gedacht en niet aan Steven. Ze had de brief gepakt en was op weg gegaan. Ze had kramp in haar maag. Toen ze langs de weg liep, zag ze Steven de sloot uitbaggeren. Ze aarzelde nog even of ze zou vragen of hij de brief wilde laten tekenen, maar dan moest ze hem vertellen waarom ze bang was.
Toen ze aan kwam lopen zag ze gelukkig tante Anna in de kamer staan. Ze hield de brief op toen ze naar binnen liep. Het rook er naar draadjesvlees.
‘Deze brief heeft mam aan Stevens meester geschreven. Er moet een handtekening van oom Evert onder,’ zei ze.
Tante Anna wees naar de schuur. ‘Hij is bij het pasgeboren kalf.’
Daar was hij dus alleen, dat kon niet anders, want de knecht was bij de schapen, had ze onderweg al gezien. Ze piekerde er niet over om daar naar binnen te gaan.
Tante Anna zag haar staan dralen. Ze vroeg waarom ze niet de schuur in ging. Elise kon nu niet anders dan toch de schuur in gaan. Met lood in de schoenen liep ze naar de schuur. In de deuropening bleef ze staan, zodat ze meteen naar buiten kon rennen. Ze wilde oom Evert roepen, maar hij zag haar al en wenkte dat ze moest komen.
‘Kijk eens, meis, wat een mooi gezond kalf ik hier heb? Gisteren dacht ik nog dat we haar zouden verliezen, maar ze heeft het toch gered.’
‘Deze brief moet u tekenen,’ zei Elise, vanuit de deuropening.
‘Dat komt goed.’ Hij liep naar haar toe, pakte de brief en legde hem op een paar balen stro. Toen pakte hij haar hand en nam haar mee naar het kalfje. Bij elke stap die ze verder de schuur in zette, rilde ze.