Reading Online Novel

Blauw water(13)



‘O ja?’ zegt Kreuger ongeïnteresseerd.

‘Ja, dat is gebleken uit boringen in het ijs van Antarctica. Hoe dieper je boort, hoe ouder de ijskern die je naar boven haalt. Uit de samenstelling van dat ijs is gebleken dat er een verband bestaat tussen de temperatuur en de co2-concentratie in die tijd. In de tijd van de dinosauriërs bijvoorbeeld was het kooldioxidegehalte tien keer hoger dan nu, maar het was niet tien keer zo warm. Het was eerder andersom: duizenden jaren nadat de temperatuur omhoog gegaan was, nam het co2-gehalte toe.’

Kreuger neemt haar van top tot teen op. ‘Wat een slimme tante ben jij, zeg.’ Het klinkt snerend, wat Lisa ertoe brengt te mompelen dat ze het ook maar ergens gelezen heeft.

Met een minachtend gesnuif wendt Kreuger zich af. ‘Wijven…’ mompelt hij. ‘Vertel eens iets over je man. Waar is hij en waarom zijn jullie uit elkaar?’

Het is duidelijk dat hij wil weten of ze nog contact hebben, misschien onverwacht bij elkaar langskomen.

‘Menno en ik zijn gescheiden omdat hij erg jaloers was,’ zegt Lisa op vreemd afstandelijke toon, alsof ze in zichzelf zit te praten in plaats van tegen hem, een wildvreemde die dit alles geen donder aangaat. ‘Hij was ziekelijk jaloers, ik werd er gek van. Aan het begin van onze relatie vond ik het nog wel vertederend, vleiend zelfs. Maar dat veranderde toen hij mijn gangen begon na te gaan.’

Voor het eerst drukt Kreugers gezicht iets van interesse uit. ‘Wat deed hij dan?’

‘Hij controleerde me, belde me de hele dag door op om te vragen wat ik deed, met wie ik was en hoe laat ik thuis dacht te zijn. In het begin maakte ik er grapjes over, maar op een avond was hij ziedend omdat ik tien minuten later thuis was gekomen dan ik had gezegd. Hij was ervan overtuigd dat daar iets achter stak.’

‘En was dat zo?’

‘Nee, natuurlijk niet. Ik hield van mijn man.’ Dat geldt nog steeds. Althans, van de man die hij ooit was.

Er flitst iets in Kreugers ogen. ‘Alle vrouwen gaan vreemd. Hoeren zijn het.’

‘Ik niet. Ik hield van mijn man, ik had genoeg aan hem.’

Kreuger trekt met zijn linkermondhoek, het begin van een glimlachje dat niet doorzet. ‘Alle vrouwen zijn hoeren,’ herhaalt hij. ‘Het zit in ze, ze kunnen het misschien niet eens helpen. Het zit in hun genen; koketteren, uitdagen, verleiden, liegen, andere kerels neuken…’

Niet reageren, geen aanstoot geven, er niet tegenin gaan maar ook niet meepraten. Als het niet te voorspellen is wat ze het beste kan zeggen, kan ze beter haar mond houden.

Ze werpt een vlugge, peilende blik in Kreugers richting. Hij zit op de armleuning van de bank en peutert met het mes het vuil onder zijn duimnagel vandaan.

‘Allemaal hoeren,’ mompelt hij.

Er valt een stilte, die zwaar en drukkend in de kamer hangt. Er ligt iets provocerends en minachtends tegelijk in Kreugers blik, alsof hij haar uitdaagt om het gesprek voort te zetten en tegelijk weet dat ze dat niet durft.

‘Ben jij getrouwd?’ vraagt ze losjes.

Even is ze bang dat ze te ver is gegaan, maar tot haar verbazing peutert hij rustig verder aan zijn duimnagel en haalt hij zijn schouders op.

‘Ik ben niet gescheiden, dus je zou kunnen zeggen dat ik getrouwd ben,’ zegt hij. ‘Mijn vrouw is dood.’

Hij peilt haar reactie en Lisa weet dat ze zijn blik nu moet vasthouden.

‘Dat spijt me,’ zegt ze, zo oprecht mogelijk.

‘Mij niet,’ zegt hij onverschillig. ‘Ze was een hoer, ik moest haar wel vermoorden.’





9


Het eerste waarvan ze zich bewust wordt, is de steriele lucht die ze inademt. Om haar heen ruikt het naar schoonmaakmiddelen en een vleugje alcohol. Het tweede is dat ze geen idee heeft waar ze is.

Het is volledig donker om haar heen. Een duisternis zo absoluut dat er nergens een grijstint te bekennen is. De ondergrond waar ze op ligt is zacht en warm, als een bed. Het ís een bed, beseft ze. Haar eigen bed?

Ze probeert zich een voorstelling te maken van haar slaapkamer, en ziet een ruimte met een witte plankenvloer, fris gedecoreerd met appelgroene gordijnen en geel beddengoed. De lichtinval en de geur, die het beeld compleet maken, is zo sterk dat ze heel zeker weet dat ze nu niet in die ruimte is.

Ze wil haar hoofd draaien om iets van haar omgeving te zien, maar dat gaat moeilijk. Sterker nog, het gaat helemaal niet. En waarom kan ze niets zien? Zo donker kan het toch niet zijn, zelfs midden in de nacht is er altijd nog wel iets te onderscheiden. Hier niet, ze kan niet eens ontdekken waar de deur is.

Onrust komt in haar op. Ze probeert regelmatig adem te halen, maar het groeiende angstgevoel is moeilijk te onderdrukken. Als ze haar mond opent om te roepen, produceert haar keel geen geluid.

Angst vlijmt door haar heen. Met haar ogen wijd open staart ze in de intense duisternis en vraagt zich af wat er in hemelsnaam aan de hand kan zijn.