Reading Online Novel

Blauw water(15)



Opeens wordt ze overspoeld door een gevoel van verlies en eenzaamheid.

‘Freek…’ fluistert ze, maar onder water lost het geluid van haar stem op zodra ze het woord uitspreekt. Freek?

Er zit niets anders op dan rond te zwemmen en te wachten tot er iemand komt. Er hebben mensen aan haar bed gezeten, hun stemmen kwamen haar bekend voor, maar ze slaagden er niet in haar naar de oppervlakte te trekken. Voor ze het wist tuimelde ze weer terug in de zwarte diepte en toen ze bovenkwam, was ze alleen.

Nu ligt ze stil op haar rug en wacht. Het duurt wel erg lang. Misschien is het beter om zich in die diepe duisternis te laten zakken, beter dan hier te liggen, gevangen in een lichaam dat ze haar wil niet meer kan opleggen. Meteen duwt ze die gedachte weg, want natuurlijk is het beter om zich bewust te zijn van zichzelf en haar omgeving. Intuïtief weet ze dat ze iedere keer als ze zo’n vrije val naar beneden maakt, uit het leven wordt getrokken en een stapje dichter bij de dood komt. Het is van het grootste belang dat ze haar geest prikkelt, actief houdt, zodat ze écht wakker kan worden.

Opeens flitst er een gezicht voor haar geestesoog. Een knap, gebruind mannengezicht, omlijst door warrig donker haar. Hij glimlacht naar haar en ze voelt haar hart naar hem uitgaan. Ze houdt van deze man, maar naast liefde voelt ze ook een intense pijn. Ze heeft zin om te huilen, maar haar lichaam gehoorzaamt niet aan dat bevel, dus verdringt ze het gevoel van verdriet en probeert ze haar geest meer informatie te ontfutselen.

Net op het moment dat ze op het punt staat om zich iets te herinneren wordt ze teruggezogen. Diep onder water zwemt ze rond en tracht een uitweg te vinden, maar een inktzwarte duisternis houdt haar gevangen.

Het eerstvolgende waar ze zich van bewust is, is het gepiep van wieltjes die dringend een smeerbeurt nodig hebben. Ze is in beweging, ze wordt op haar bed weggereden. Een jong klinkende vrouwenstem vertelt haar dat ze een mri-scan gaan maken.

‘Je kunt ons horen, hè? Volgens mij kun je ons horen,’ zegt ze. ‘Ik heb ook het gevoel dat er iets veranderd is. Kijk, nu trillen je oogleden weer! Probeer je me iets te zeggen? Doe het nog eens?’

Ze trilt met haar oogleden, ze knippert, spert haar ogen open, knipoogt achter elkaar door. Boven haar klinkt een teleurgestelde zucht. ‘Nou ja, misschien is dat nog te veel gevraagd. We gaan eerst maar eens naar je hersenen kijken. Zet ’m op, meid.’

Ze rijden een ruimte binnen, haar lichaam wordt door meerdere handen opgetild en ergens in geschoven. De stemmen om haar heen verstommen en een luid gezoem vult haar hoofd. Langzaam zakt ze weg. Als ze zich weer van haar omgeving bewust wordt, is ze terug op haar kamer.

Er is bezoek. Iemand verschuift een krukje naast haar bed en praat tegen een derde.

‘Waar is ze geweest?’ Een bekend klinkende mannenstem, maar ze kan er geen gezicht of naam aan koppelen.

‘We hebben even een uitstapje gemaakt,’ zegt de verpleegster. ‘Er is een mri-scan gemaakt.’

‘Dat was toch al gedaan?’

‘Ja, maar we hebben redenen om aan te nemen dat ze bezig is wakker te worden, dus de arts wilde kijken of er sprake is van toegenomen hersenactiviteit.’

‘En?’

‘De uitslag is nog niet binnen, meneer.’

Kordate voetstappen op het zeil, de verpleegster loopt weg. De poten van het krukje schrapen over de grond, worden naast het bed geplaatst.

Warme lippen beroeren zachtjes haar voorhoofd. ‘Hé, lieverd…’

Het moet een heel goede bekende van haar zijn. Misschien haar vriend of haar echtgenoot. Is ze getrouwd? Ze heeft in ieder geval mensen die zich bezorgd over haar maken, dat is een prettig idee.

De man gaat aan de rechterkant van haar bed zitten en opeens hoort ze aan de linkerkant nog een stem. De lichte, jonge stem van een kind, een jongetje, gevolgd door nog een andere, die van een meisje. Ze praten met elkaar, en nu en dan ook tegen haar, maar ze is te moe om zich op de betekenis van hun woorden te concentreren. Ze stoppen dopjes in haar oren en spelen haar lievelingsmuziek af. Ze voelt dat ze haar hand vasthouden, het jongetje de rechter en het meisje de linker, en ze hoort het woord ‘knijpen’. Ze begrijpt wat de bedoeling is, maar ze is niet bij machte er iets mee te doen.

‘Mama,’ zegt de meisjesstem beverig. ‘Mama, kun je me horen?’

Mama? Ze is dus moeder, ze heeft een dochter. En waarschijnlijk ook een zoontje. O mijn god, ze kan zich er niets van herinneren. Hoe moet dat als ze wakker wordt? En stel dat ze helemaal niet meer wakker wordt, dat ze voor altijd in deze leegte moet blijven rondwentelen.

Paniek grijpt haar bij de keel.

‘Als je me hoort, knijp dan in mijn hand, oké? Als ik ook maar iets voel, dan weet ik genoeg.’

‘Ja!’ schreeuwt ze naar haar dochter. ‘Ik hoor je! Ik hoor je!’