Vlucht naar de heuvels(5)
5
De wagenmakerswerkplaats lag aan de rand van het dorp Benham. Dit laatste bestond uit welgeteld dertig huizen, en het huis van James Turnbull was het grootste, als je de herberg aan de overzijde van de straat niet meerekende. De werkplaats leek op een grote stal met openslaande deuren die aan de straatzijde uitkwamen. Aan beide kanten zat een raam. Het dak helde boven de eigenlijke winkel steil omhoog en vlak onder de nok was een wagenwiel gedeeltelijk in het pleisterwerk van de muur gedrukt. Het leek net of het elk ogenblik naar omlaag kon komen, maar intussen zat het er al minstens vijftig jaar. Het was in het midden gebroken en hier en daar staken de velgen door het loopvlak. De winkel werd aan de ene kant begrensd door een groot erf, waar verscheidene keurig gestapelde hopen planken lagen naast rijen palen van verschillende grootte, die schots en scheef dooreenstonden. Twee oude boerenwagens prijkten in een hoek en langs een der muren liep over de gehele lengte een zaagkuil. Helemaal achterin de werkplaats was een stalruimte, met een vliering erboven. Dit was Matthews slaapvertrek, al vanaf zijn vijfde jaar, toen zijn grootmoeder en zijn tante Mildred hun intrek bij hen namen. Sindsdien waren ze hier altijd blijven wonen. Het huis had zes kamers en vijf bewoners, zodat het volgens de heersende begrippen zo goed als leeg was. Maar Matthew had het gevoel, thuis niet te kunnen ademen omdat er teveel mensen om hem heen waren. Die benauwenis vloeide, zoals hij ook wel besefte, voort uit het feit dat zijn grootmoeder en zijn tante de hele tijd in de keuken zaten of stonden en het was nog erger geworden toen zijn vader drie jaar geleden voorgoed op bed terechtgekomen was, niet langer alles en iedereen overheerste en samen met de anderen Matthew als kostwinner begon te beschouwen. Tot op de dag dat hij voor de twee doodkisten van een zeker echtpaar Brodie naar Brookdale had gemoeten, was zijn leven vrij rustig en geregeld verlopen, althans, dat zou hij zelf zeggen, ondanks het vele wat in de loop der tijden moeilijkheden veroorzaakt had. Toen de boeren niet langer welvarend bleven, werd ook de vraag naar boerenkarren kleiner en herstelwerkzaamheden aan wielen en wagens kwamen niet meer zoveel voor. Er werden niet zo veel nieuwe houten emmers meer gekocht, maar men dichtte de lekken met stopverf. Toch verdiende hij nog steeds genoeg om alle monden te vullen en een knecht in dienst te houden. Hij hoefde zich geen zorgen te maken dat hij het hoofd niet boven water zou kunnen houden, want onbewust leefde op de achtergrond steeds de geruststellende gedachte dat een huwelijk met Rose Watson in zo'n geval uitkomst zou brengen. Hij wist dat het hem maar een enkele vraag kostte en Rose zou de zijne worden, met alles wat ze zou erven als haar vader zou overlijden. Na dit besluit zou hij op de molen moeten wonen. Dat lokte hem erg aan, maar wat hem niet zo erg aanlokte was de gedachte aan Rose zelf. Niet dat hij Rose geen door en door goed meisje vond! Ze kookte uitstekend en het huishouden liep op rolletjes, het kon niet beter. Dat was goed te zien als je het molenhuis binnenkwam. Ze was aardig, althans tegen hem - hij had namelijk ook eens horen vertellen dat haar humeur meestal beneden peil was. Dat zou hem echter niet veel kunnen schelen, maar haar uiterlijk stootte hem af, dat grote zware lichaam van haar. Hij hield zich de hele tijd voor dat zulke vrouwen meestal bijzonder goede echtgenotes en moeders werden, maar was zich er tegelijkertijd van bewust dat hij niets voor haar voelde en dat zij, hoe hij het ook keerde of wendde, alleen zijn medelijden opwekte. Zo stond het dus met hem tot op de dag dat hij de doodkisten voor de Brodies moest maken. Toen ontmoette hij Cissie. Vanaf het eerste ogenblik dat hij haar in die naar doden riekende kamer aankeek, toen ze zo jong, slank en aantrekkelijk voor hem had gestaan, had hij geweten dat hij nooit meer zo zou kunnen denken en voelen als eerst. Later, toen hij haar weer ontmoette en haar gezicht als in een stralend licht scheen op te lossen, was de teerling voorgoed geworpen. Hij had meegemaakt hoe ze ervoor had gevochten alle kinderen bij elkaar te houden en had haar hoe langer hoe meer liefgekregen. Hij was als een op hol geslagen paard voor - zoals hij het zelf placht te zeggen - een spiksplinternieuwe boerenwagen. Als ze geen broertjes en zusjes had gehad zou hij zijn grootmoeder en zijn moeder hebben getrotseerd en haar bij zich hebben genomen. Na zijn laatste bezoek aan haar, die zondag, besefte hij dat hij haar het beste niet meer kon opzoeken. Ze was niet achterlijk en doorzag hem - bovendien was het niet eerlijk van hem, want er zou toch niets van kunnen komen. Maar toch moest hij eerst zien dat hij haar wrakke onderkomen in orde bracht. Daarna zou hij met haar breken, als hij het maar klaar kreeg voor de winter. Bij hem thuis verliep de zondag altijd volgens vaste regels, 's Morgens bracht hij zijn moeder en tante Mildred in de koets naar de kerk. Hij ging zelf altijd op de achterste rij zitten. Behalve als dominee Hedley preekte, konden de kerk en welke godsdienst dan ook hem ge-stolen worden, en dacht hij aan alles wat hem zelf belang inboezemde. Tot een tijdje geleden was dat zijn werk - of liever: zijn gebrek aan werk, of het onrecht dat mensen als hij leden. Ook dacht hij wel eens aan alles wat er op de bijeenkomst was besproken, die de avond tevoren in het huis van dominee Hedley was gehouden. Op zaterdagavond onderhielden ze hun lezen en schrijven bij de dominee thuis, hij en nog een paar dorpelingen. Maar de laatste tijd zat hij in de kerk steeds aan Cissie te denken en voelde meer en meer dat zijn lichaam eisen begon te stellen. Bij thuiskomst uit de kerk stond altijd de tafel gedekt voor het maal. Eens per week was zijn grootmoeder daar druk mee in de weer. Als het eten op tafel kwam bracht hij zijn vader op de slaapkamer boven een bordvol en terwijl hij hem zat te voeren vertelde hij hem allerlei bijzonderheden uit de preek van dominee Hedley. Hij hield van zijn vader en vond het verschrikkelijk dat hij daar zo verlamd lag. Vreemd, dat het juist hem was overkomen, en dan nog wel op zo'n ongelukkige manier. Had hij zijn rug tenminste maar gebroken terwijl hij in de zaagkuil stond, waar Matthew zelf al heel jong met zijn vader bezig was geweest. Hij stond dan aan het ene uiteinde van de zaag te trekken en keek op naar zijn vader, die aan het andere uiteinde stond. Maar nee, het was een groot zwaar stuk rondhout dat zijn vader had geveld. Hij had het niet goed bovenop de stapel gelegd omdat hij haast had en toen hij erlangs liep rolde het eraf en trof hem. Als gevolg hiervan werd hij voor het leven verlamd. Na het middagmaal en de afwas ging het hele gezin een dutje doen. Deze zondag zouden ze weer gaan rusten, wist hij. Daarom nam hij deze gelegenheid te baat. Hij spande het paard voor de kar en zocht een paar goede planken van verschillende lengte uit, die hij op de wagen legde. Hij maakte zo min mogelijk lawaai, maar net toen hij op de bok klom en weg wilde rijden, zag hij dat zijn moeder in de deuropening stond en naar hem keek. Haar gezicht vertoonde een grimmige uitdrukking. Nancy Turnbull was een lange vrouw, even lang als haar zoon. Hij was echter nog breed bovendien en zij smal, op het magere af. Matthew was haar enig in leven gebleven kind, want de vier anderen waren gestorven. Ze hield niet van hem omdat hij helemaal niet op haar of de familieleden van haar kant leek. Hij leek op zijn grootvader van de kant der Turnbulls en had net zo'n karakter als grootmoeder Turnbull. Haar man was net zo, gesloten, terughoudend, koppig en volhardend. Ze deden dingen waarmee ze niet alleen zichzelf, maar ook anderen in moeilijkheden brachten. Al dat lezen en schrijven op die huisavonden bij de dominee bijvoorbeeld, waar haar man heengegaan was en Matthew tegenwoordig op zijn beurt. Mensen die dat deden eindigden meestal in de gevangenis. Vergeleken bij wat hij nu deed was dat lezen en schrijven echter onbelangrijk. Wat hij daar wegsleepte was natuurlijk weer bestemd voor die sloerie van een meid, daar in het hol in de rotsen, die met haar broertjes en zusjes als een stel wilden leefde. Ze liep naar hem toe en bleef voor het paard stilstaan. Ze staarde hem een tijdje aan en vroeg toen: "Waar ga je met al dat hout naar toe?" Hij wendde zich naar haar toe en zei na enkele ogenblikken: "Moet je weer naar de bekende weg vragen?" "Dat hout komt de poort niet uit, begrepen?" Hij sprong van de wagen. Terwijl hij op haar af ging aaide hij het paard over de rug en drukte zijn hand stevig tegen de stugge huid. Hij bleef op enige afstand van haar stilstaan en zei: "Sta daar niet zo hoog van de toren te blazen, moeder." "Hoog van de toren te blazen?" Haar stem beefde van woede en angst. "Iedere week sleep je weer wat weg. Zonde van dat goeie hout." "Dat is geen goed hout," zei hij onaangedaan. "Aan elke plank die ik op de kar heb liggen, mankeert wat." "Nou, voor emmers of rekken is het nog goed genoeg zou ik zeggen." "Nee. Maar zelfs al was het dat wel, dan neem ik het nog mee. Tenslotte" - hij zweeg even voordat hij verder ging — "is het mijn eigen hout." Haar lange puntige kin viel op haar borst, zodat haar slappe onderlip werd meegetrokken. Tegelijkertijd sloeg ze haar ogen ten hemel. "Jouw eigen hout?" bracht ze er met moeite uit. "Hoe durf je daar zo rustig te staan en te beweren dat het jouw eigen hout is? Je vader heeft hier al zijn leven hard gewerkt. .." "En nu vader niet langer werken kan doe ik het. Bovendien ben ik zijn erfgenaam en komt de zaak later toch aan mij." "Je doet alsof hij al dood is." "Hij had dood kunnen zijn, en je weet maar al te goed dat hij zich nooit meer zal kunnen bewegen. Denk je eens in wat er gebeurt als ik het morgen in mijn hoofd zou halen de benen te nemen? Vertel me maar wat jullie dan moeten beginnen. Kijk maar liever een beetje verder dan je neus lang is en hou je buiten de dingen die je niet aangaan. Ik heb gezorgd dat jullie het bij mij net zo goed hadden als bij vader. Ik heb jullie nooit op iets beknibbeld. Zelf heb ik nog geen penny gebruikt van wat ik verdiende, de laatste twee jaar. Maar die twee daarbinnen" - hij knikte naar het huis - "zijn niets te kort gekomen, ze hebben zich zitten volstoppen en konden tussen de maaltijden door lekker op hun achterwerk zitten zonder een hand uit te steken." Hij schopte een kiezelsteentje weg, dat kletterend over het erf kaatste. Ze deed een stap achteruit, alsof ze dan beter naar hem kon kijken. Opeens las hij in haar blik een vage angst. Ze deed nog tweemaal. haar mond open, maar sloot hem zonder iets te zeggen. Toch moest en zou ze weer het laatste woord hebben, hem in het gezicht gooien wat in haar opwelde. "Dwaas die je bent," zei ze. "Hoor je me? Je bent gek, je maakt kans op een miljoen. Geen enkele man van hier tot aan Newcastle zou in jouw plaats aarzelen. Ze zouden er als de bok op de haverkist bij zijn. Moet je zien wat een vette hap ze je voorhouden: een molen waarin je je eigen baas zult zijn en werk waar nooit de klad in komt omdat de mensen altijd brood zullen moeten eten." "Jaja, dat willen ze altijd wel," knikte hij, "maar ze kunnen het niet altijd kopen. En als ze geen centen hebben wat moet ik dan met die geweldige molen beginnen?" "Doe niet zo walgelijk stom, doe niet net of je niet weet dat die molen door de rijkelui draaiende wordt gehouden. De armoezaaiers vullen je beurs niet. De molenaar heeft al die rijke mensen in de omtrek tot klant. Je zult wel anders piepen als iemand toevallig langskomt en haar van je afsnoept." "Ze mogen wat mij betreft hun gang gaan." "Je bent stapelgek." Ze schreeuwde het half uit. "Die meid heeft negen blagen bij zich; die stakkers zijn door die slet allemaal meegesleept naar de rotsen." "Waar moest ze anders met ze heen? Vertel op, waar moest ze ze dan brengen?" "Plaats genoeg overal." Haar mond was een genadeloze streep, haar ogen versmalden zich. Loerend zag ze hem aan. Hij antwoordde: "Ja, plaats genoeg overal, moeder, net wat je zegt, ook hier in huis. Nu, je mag wel oppassen,' - hij priemde haar met zijn vinger in het gezicht - "ik zou haar wel eens hierheen kunnen halen. En die negen anderen ook." Toen liet hij haar staan, klom op de bok en gaf een ruk aan de teugels. De wagen schoot vooruit, zodat ze wel opzij moest springen. Ze had het nakijken en deed dat met een zowel boze als angstige blik. De dag daarop bracht hij het paard aan de teugel naar Pelaw en spande het voor een oude boerenkar, die hij mee naar huis moest nemen om hem te herstellen. Op weg naar huis reed hij Cissie en de twee kleine zwart besmeurde jongetjes achterop. Ze bevonden zich midden op de weg. Cissie knielde naast Jimmy, met haar armen om hem heen. Ze huilden allebei. William zat met gestrekte benen op de weg. Zijn hoofd hing slap voorover, alsof hij in slaap gevallen was. "Wat is er aan de hand?" Hij was al van de wagen en boog zich over hen heen. Cissie hief het hoofd op en zei met schokkende snikken: "Dag Matthew. Jimmy, die arme Jimmy... ze hebben hem zo erg geschopt..." "Geschopt? Hoezo .. . was het een paard?" Hij knielde eveneens, naast haar. Ze schudde nadrukkelijk het hoofd en bracht eruit: "Nee, geen paard. De ploegbaas." "Laat zien." Hij trok de jongen naar zich toe en stroopte zijn broek naar beneden. Een minstens twintig centimeter brede diepe scheur was in het vlees van de heup gereten en er zat een groot aantal blauwe plekken omheen. Het duurde even voordat hij iets kon zeggen. Toen vroeg hij bars: "Heeft er al eens eerder iemand jou de hak van zijn laars laten voelen?" "Ja..." De hak van een mannenlaars, een met ijzer beslagen mannenlaars. Grote God, als hij die kerel tussen zijn vingers kreeg.. .! Had hij die ploegbaas hier, dan zou hij hem met zijn handen te lijf gaan, hij hoefde zijn voeten niet te gebruiken - hij wist waar hij hem raken zou, zelfs al zou hij er voor achter de tralies gaan. Wie vond dat nu erg, als een jongen eens de hak van een laars tegen zijn achterwerk kreeg? Geen opzichter, geen mijndirecteur, geen magistraat zou het iets kunnen schelen. Hij vroeg: "Waarom schopte hij je eigenlijk?" "Omdat... omdat ik niet verder kon, ik was zo vreselijk moe. Ik kon niet langer het wagentje trekken. Toen ik het hem eerlijk vertelde, schopte hij me. Ik verpestte de hele troep, beweerde hij. Al de leerlingen daar moesten aan het werk blijven. Ze moeten wel en ze hoeven er heus niet mee aan te komen dat het weeshuis het niet goedkeurt. Als ze dat zeggen slaat hij hun een blauw oog." Matthew beet zijn lippen stuk. Even wendde hij het hoofd af voordat hij zich weer over het kind boog. Hij tilde het op in zijn armen en zei: "Kom maar mee, ik breng jullie thuis." Onderweg zei hij geen woord, want hij voelde zich diep gekwetst. Was dan geen van de mannen zo flink de ploegbaas tegen de vloer te slaan als hij zo iets deed? Ach wat, al die mijnarbeiders leken wel wilde beesten. Moest je maar zien als ze in het dorp Rosier begonnen te staken. Dan vielen ze de landarbeiders aan omdat die toevallig langs hen heen moesten op weg naar hun werk, en omdat ze zo gelukkig waren gewoon hun werk te doen zodat ze te eten hadden. Dat dit nog kon gebeuren in een tijd waarin de landarbeiders in het zuiden de huizen van de grootgrondbezitters en rechters hadden bestormd om een eerlijk loon te eisen van twee en een kwart penny per dag! De cavalerie en de dragonders werden gealarmeerd en toen loofde de adel duizend pond beloning uit voor landarbeiders die hun lotgenoten verrieden. Negen mannen lieten zich overhalen zaken met hen te doen en toen waren er vierhonderdvijftig mannen en jongens weggevoerd. Wat betekende het leven vandaag de dag voor een mens? Dominee Hedley wilde hem bijbrengen dat dit alles slechts een voorspel was. Gewauwel, onnozel gewauwel, en daar zwoeren ze nog bij! Toen hij bij de spelonk aangeland was, legde hij Jimmy op het veldbed neer. Hij zei: "Je moet die wond uitwassen met heet water anders gaat het ontsteken." Cissie rende meteen naar buiten om vuur aan te maken. Ze deelde links en rechts bevelen uit aan de andere kinderen dat ze ervoor moesten zorgen, genoeg brandhout bij elkaar te sprokkelen. Toen ze met de twee jongens alleen waren, vroeg Matthew: "Is het daar beneden zo beroerd?" Jimmy's hoofd viel op zijn borst. "Het is een hel," fluisterde hij. Matthews blik gleed naar William, maar de jongen staarde hem aan of hij doofstom geworden was. Opeens werd hij er zich van bewust dat hij hem geen woord had horen uitbrengen sinds hij de kinderen was tegengekomen. Hij zei dus heel zacht: "Ben jij zo moe, William?" De jongen bewoog onmerkbaar zijn hoofd op en neer, terwijl zijn ogen Matthews gelaat niet wilden loslaten. De glans in zijn kijkers verontrustte Matthew haast nog erger dan de diepe snee in Jimmy's heup. Het leek op de stomme smekende blik van een opgejaagd dier. Hij kwam overeind en liep naar de deur, maar bleef in de deuropening staan. Zijn gedachten wervelden rond in zijn brein en er kwam van alles bij hem op; hij bedacht hoe hij de jongens het beste verdere narigheid zou kunnen besparen, maar het enige dat steek hield betekende tevens dat hij zijn leven lang gedoemd zou zijn tot iets wat hij niet met een oprecht hart kon aanvaarden. Hij keek naar de muren die pas twee voet hoog waren; hij keek toe hoe ze op de grond knielde om het houtblokkenvuur onder de kookpot aan te blazen. Hij keek naar de kinderen die om haar heen dromden als bijen om een korf en zei bij zichzelf: "Als ik het doe zijn het er tenminste twee minder." Toen ging hij naar haar toe en raakte even haar schouder aan. "Kun je een ogenblik bij me komen?" vroeg hij. Ze veegde haar handen schoon aan haar schort en volgde hem een paar passen van de spelonk vandaan. Toch draaide ze zich meteen om toen het kleinste kind, dat in de mand in de luwte van de muur lag, begon te huilen. "Zeg Charlotte," beval ze, "neem jij haar even op." Toen kwam ze op een holletje naar Matthew toe, die buiten gehoorsafstand van de anderen stond. Ze wachtte tot hij het woord zou nemen, nerveus haar handen aan haar schort afvegend. Hij nam het woord. "Zijn heup zal morgen zo stijf zijn dat hij morgen niet zal kunnen lopen. Maar wat nog erger is, hij zal doodsbang zijn als hij weer naar beneden moet. . ." Ze viel hem bars in de rede: "Dat hoef je mij niet te vertellen. Niemand weet dat beter dan ik." "En William sterft daar beneden van angst." Ze knikte ontdaan. Waarom legde hij toch steeds zo de nadruk op dingen die haar de hele tijd dwars zaten? Vandaag was ze mrs. Martin op de weg tegengekomen. De vrouw zei tegen haar: "Me man beweert dat die knulle van jou et nooit zullen volhouwen. Je bent veel te slap voor ze geweest. Je had ze al heel vroeg motte late wennen, dan raken ze gehard." "Hoeveel verdienen ze eigenlijk per week?" "William twee en een halve shilling en Jimmy maar vijf. Ze hadden eerst gezegd dat hij zes en een halve zou krijgen, maar ze beweerden dat hij leisteen tussen de kolen had gedolven en toen kreeg hij minder. En de helft van zijn loon wordt in winkelbonnen uitbetaald." Zijn blik werd hard. Hij zei: "Ik zou hem als leerling kunnen aannemen, want ik heb zo'n jongen als Jimmy net nodig. Dan krijgt hij twee shilling per week met de kost erbij." Goeie hemel, hij leek wel gek. Voor iedere andere leerjongen zou het loon hoogstens negen penny of een shilling bedragen. Maar toen zag hij hoe haar gezicht zich ontspande. De zorgelijke lijn om haar mond maakte plaats voor een glimlach. Haar ogen begonnen te stralen. "Maar van zo weinig kun je niet leven, kind," zei hij. Ze hapte een paar maal naar adem en likte langs haar lippen voordat ze antwoordde. 'O Matthew, dank je," zei ze zacht. "Ik zal ervan komen; zolang hij maar uit die mijn blijft, zal ik het proberen." Maar even snel zweeg ze weer en verdween de glans uit haar ogen. "Nu zit ik alleen nog met William. Die zal er niet heen willen zonder Jimmy. Ik . .. ik ben banger voor hem dan voor Jimmy, wat de mijn betreft." Hij wendde zich van haar af en keek rond, over het wijde land. Het loof aan de bomen begon al bruin te worden. De hei was verdord en de wolken hingen laag. De lucht werd al kil. Het hele land was doods, zo doods als zijn leven ook zou worden wanneer hij de gedachte zou uitspreken die daarnet bij hem was opgekomen. En toch - als hij het niet zei zouden alle scheidsmuren tussen Cissie en hem even groot en onoverkomelijk blijven. Hij zou toch niet zijn mond kunnen houden. Hij wist het al van tevoren. Waarom zou hij niet iets laten doorschemeren voordat hij alles tegen haar zou bekennen? Hij keek haar opnieuw aan. "Misschien lukt het me om William op de molen te krijgen," zei hij. Ze staarde hem aan alsof hij de almachtige God zelf was. Toen fluisterde ze: "O Matthew." Opeens prutsten haar handen niet langer aan haar schort, maar langzaam en voorzichtig stak ze haar rechterhand uit en voor het eerst raakte ze hem even aan. Haar lange vingers met de gebroken nagels lagen een enkel ogenblik op de rug van zijn hand, maar ze scheen zich geremd te voelen. Hij trok zijn hand terug en wendde zich af met de woorden: "Ik moet nu gaan, maar morgen kom ik nog wel terug. Zul je zijn heup met natte omslagen blijven behandelen?" Ze zag hem op de wagen klimmen en wegrijden voordat ze haar aandacht weer bij het vuur moest bepalen. Ze duwde Bella opzij en begon op de blokken te blazen of haar leven ervan afhing. Hij liep door de keuken toen zijn grootmoeder — een oudere uitgave van zijn moeder - haar lange rimpelige hals uitrekte en hem riep. Hij wilde net de deur naar de trap opendoen. "Zeg," voer ze uit, "Wat heb jij eigenlijk? Zit de duivel je op je hielen?" Hij zei niets terug. Met een paar grote passen beende hij de trap op naar de slaapkamer van zijn vader. Hij trok een stoel naast het bed, boog voorover naar het bleke stoppelige gezicht op het kussen en zei zonder omwegen: "Vader, ik neem een leerling aan." "Een leerling? Wat zeg je me nou? Waar heb jij een leerling voor nodig? Er is niet eens genoeg werk.. ." "De zaak begint weer beter te lopen. Ik ga morgen naar Jarrow. Er is iemand die een wagen wil bestellen." "Maar we staan vlak voor de winter en je kunt het best volhouden want je hebt Walters nog in dienst." "Ik wil een jongen gaan opleiden, va, net als u mij destijds onder uw hoede hebt genomen. Ik wil hem alles bijbrengen, hem leren boren, tapgaten leren maken, en spaken en loopvlakken." Zijn vader staarde hem aan. Zijn droge blauwe lippen bewogen geluidloos voordat hij zei: "Nou, als dat dan zo is, waarom zorg je dan niet dat je een zoon krijgt?" Matthews blik verduisterde en hij sloeg zijn ogen neer. "Dat zal ook nog wel eens gebeuren, maar dat duurt nog een tijd. Walter wordt al wat ouder; straks zit ik er alleen voor. Daar heb ik geen zin in en daarom neem ik een leerjongen aan." "Zeker weer een van dat stel in de rotsen." "Ja, een van dat stel in de rotsen." "Geloof maar niet dat je moeder zo iets neemt. Dan breekt de hel los." Hij antwoordde niet: ze zal wel moeten, want nu ben ik hier de baas, maar dacht het wel. En toen zijn vader opmerkte: "Dat kost ons een shilling per week en de kost, daar kunnen we niet aan beginnen," stond hij op. Hij keek zijn vader aan en zei: "Tot nu toe heb ik het kunnen rooien, of niet? Ik heb je nooit een cent uit de pot hoeven te vragen." Hij keek nadrukkelijk naar een houten sierpot die bovenop de kleerkast tegenover het bed stond. De pot had een deksel dat met een zwaar hangslot was afgesloten. Toen zei hij: "Maar er is nog iets dat ik nu naar voren moet brengen. Volgende week gaan de houthakkers bomen zagen en ze willen dadelijk uit de hand worden betaald. De rentmeester van Fishel is al net zo. Hij laat niet toe dat er een boom het bos uitgaat zonder dat hij boter bij de vis krijgt. Ik zit al een tijdje te wachten tot een paar van onze klanten komen betalen; zodra ze dat doen is er geen vuiltje aan de lucht. Dan kan ik hout kopen. Maar als het niet gebeurt moet ik je vragen om me wat geld uit de pot voor te schieten ... Wat is er ... wat heb je, vader?" Hij boog voorover, want zijn vader keerde traag het hoofd om naar de muur, tot zijn wang het kussen raakte. "Nu, wat heb je?" vroeg Matthew opnieuw. "Heus, wees maar niet bang dat ik vaker met zo'n vraag ga aankomen; dat is niet de bedoeling en ik heb het immers ook nooit eerder gevraagd." James Turnbull draaide zijn hoofd terug en keek zijn zoon aan. Zijn gezicht stond bezorgd en beschaamd. "De pot is leeg," fluisterde hij. "Tot op de bodem." Matthew deed zijn mond open en sloot die weer. Zijn ogen puilden uit zijn kassen. Hij boog zich nog verder voorover. Toen zei hij eindelijk: "Is hij leeg? En grootvader heeft vijftig sovereigns nagelaten. Zeven jaar geleden heeft hij ze u nagelaten, en het is altijd van een leien dakje gegaan met de zaak." "Ja, toen was het nog goed, maar het jaar na zijn dood veranderde dat. We hadden achter elkaar drie heel zware jaren en ik zat net als jij nu, aan één stuk door te wachten tot de mensen kwamen betalen. Er zijn er die dat nooit hebben gedaan. Ze konden het niet meer, en moesten zelfs uit armoe hun boerderij verkopen. Toen heb ik uit de pot moeten gebruiken. Lang voordat je me dit vroeg kwam de bodem al te zien, toen ik die boom bovenop me kreeg." Matthew stond sprakeloos. Hij had zijn zaak altijd goed beschermd geweten omdat de pot er nog was. Hij meende dat zijn vader die in de loop der jaren volgespaard zou hebben. Tegelijk met dit slechte nieuws overviel hem de gewaarwording zijn hoofd in een strop te hebben gestoken die elk ogenblik kon worden aangehaald - nee, dat zou inderdaad niet lang meer duren . . . "Het spijt me voor jou, jongen." Matthew keerde zijn gezicht af en vroeg: "Weet moeder daar iets van?" "Nee, dat zou maar misverstanden wekken. Ze kreeg iedere week immers haar geld, dus daarmee was de kous af." Onderaan de trap stond zijn moeder op hem te wachten, met de ene hand tot een vuist gebald in haar zij. De andere hield haar kin vast alsof die een handvat was. Ze vroeg: "Waarom maak jij zo'n haast? Is er iets aan de hand? Je bent helemaal over je toeren." "Ik ben niet over mijn toeren." Zijn stem klonk heel gewoon toen hij haar meedeelde: "Ik neem een leerling aan. Ik ben even naar boven gegaan om het hem te vertellen. Ik zal hem in de stal aan het werk zetten, maar hij eet wel met ons mee." "Wat ga jij doen?" De tweede vuist verhuisde eveneens naar haar zij en haar stem klonk zo luid dat ze bijna schreeuwde. "Hoor ik dat goed? Terwijl het zo slecht gaat wil jij een leerling aannemen?" "Precies." "Ach zóóó," zei ze en rekte het laatste woord. "Dat is er natuurlijk weer eentje van dat stel. Nou, ik zal je wel zeggen dat ik geen .. "Wel degelijk. Je geeft hem ook van het vlees." "Zo, moet ik dat doen." "Ja.," "Nou meneer," ze steigerde zowat van drift, "dan veronderstel ik dat ik twee shilling per week meer van je krijg." "Je krijgt niets meer van me, eten jullie dan maar allemaal wat minder." Hij keek langs zijn grootmoeder en zijn tante, die niets omhanden hadden en aan weerszijden van de stookplaats zaten. Hij wilde de keuken uitgaan, maar zijn moeder moest weer het laatste woord hebben. "Zo, nou, als ik het niet van jou krijg, kom ik er wel op een andere manier aan. Dan haal ik het gewoon uit de pot." Hees klonk zijn lach. "Doe dat vooral. Maar één ding zeg ik je wel — dat is trouwens voor jullie allemaal bedoeld. De pot is leeg, al jaren." Opeens zwegen ze allemaal. Hij ging naar het erf. Hij moest naar de molen zolang hij in deze stemming was. Als hij tot morgen zou wachten zou de moed hem ontzinken. Hij wist dat de oude Watson eigenlijk geen nieuwe leerling nodig had, maar hij zou een goed woordje voor de jongen doen en laten doorschemeren, dat hij Watson ook ter wille zou zijn ten aanzien van diens jarenlang gekoesterde wens. Dan zou Watson er vast wel op ingaan. Hij klom net op de bok toen zijn moeder de zijdeur uitkwam en het: paard bij de teugels greep. Ze keek naar hem op en bromde woedend: "Wacht maar, ik ga naar de stad en geef haar aan. Ik zal zeggen dat ze een slechte meid is, dat ze onbehoorlijk is en mannen op bezoek krijgt. Ik noem jouw naam ook als ze vragen wie er komen. Geloof maar niet dat ik naar je pijpen zal dansen." Met een zwaai stond hij op de grond naast de wagen, vlak voor haar.. Zijn stem klonk even nijdig als de hare. Hij zei: "Als je het op welke manier ook, waagt je hand tegen haar op te heffen zul je daar je leven lang spijt van hebben. Dan ga ik ervandoor en trek me niets meer van jullie aan. Dan kunnen jullie hier doen waar je zin in hebt, maar ik laat jullie gewoon aan je lot over, begrepen? Dan ga ik hier weg en neem al die kinderen mee, dan ga ik ergens anders wonen met ze. En' denk niet dat ik daar niet toe in staat ben. Als ik wil doe ik het nu meteen." Maar toen hij even later wegreed, steeds verder van haar verbitterde; gezicht, dacht hij bij zichzelf: "Ja, dat zou ik kunnen doen, maar ik doe het niet." De volgende avond laat zag hij Cissie weer. Hij was in Jarrow geweest en daar had men een wagen bij hem besteld. De klant had de wagen in bepaalde afmetingen willen hebben om er rondom de steden kolen mee te venten. Ze hadden uren heen en weer gepraat voordat ze tot een vaste afspraak kwamen. Toen hij thuiskwam had iedereen hem doodgezwegen; niet alleen het vrouwvolk, maar ook zijn vader, die boos was omdat hij het verklapt had van de pot. Ze zetten hem een 'koud geworden kliek voor als maal. Grimmig overwoog hij dat het leven in de molen zijn voordelen zou hebben; hij zou er lekker te eten krijgen en zo'n goed leven als nooit tevoren en Rose zou heus erg lief voor hem zijn. Als ze glimlachte zag haar lelijke gezicht er zo goedig uit. De avond tevoren had ze ook tegen hem gelachen. "Kom je zaterdag weer bij ons aanlopen, Matthew?" had ze gevraagd en hij had duidelijk in haar ogen gelezen wat ze bedoelde. "Ik heb het eten klaar om zes uur, als je komt." Morgen zou hij zich dus op zijn zondags aankleden en zijn beste jas aantrekken, zijn mooiste hemd en broek uit de kast halen en dan ging hij op zijn paasbest naar Rose - ja, waarvoor ... wat moest hij zeggen? "Zou het teveel van je gevraagd zijn als ik met je wilde trouwen, Rose?" Ja, zo zou hij het moeten inkleden, want hij had er een hekel aan om iemand te kwetsen, vooral iemand die er zo uitzag als Rose. Maar vanavond zou hij naar Cissie gaan, en behalve het grote nieuws was er nog iets dat hij te berde moest brengen. Hij zou haar iets vragen - voor het eerst en het laatst. Toen hij bij de spelonk kwam hing er een dichte mist. De kinderen waren allemaal al naar bed en gaven geen kik meer. Cissie zat tegen de stenen achterwand. Het leek net of ze had zitten wachten. Voordat hij van de wagen had kunnen springen kwam ze al overeind om hem te verwelkomen. "Het spijt me, maar ik kon niet eerder komen." Ze keek naar hem op. "Het is toch best zo," zei ze. Toen liepen ze samen rond de vooruitstekende rots. Hij bleef plotseling staan en zij ook. "Hoe gaat het met hem?" vroeg hij als inleiding. "Zijn been is stijf," zei ze. "Hij zal in geen geval naar de mijn kunnen, morgen." "Ik heb het voor de twee jongens voor elkaar." Haar handen vonden elkaar in een stevige greep op haar borst terwijl hij verder sprak. "Jimmy kan bij ons komen, zoals ik al zei, voor twee shilling per week en de kost. William mag bij de molenaar gaan beginnen, maar het enige dat ik voor hem bereiken kon was een loon van anderhalve shilling. Hij zei niet dat hij voor die halve shilling eindeloos had moeten onderhandelen, noch dat hij door de anderhalve shilling voor zijn leven gebonden was geraakt. In de schemering zag hij dat haar ogen vol tranen stonden, dat ze sprakeloos was van dankbaarheid. Woest steeg het verlangen in hem op, feller dan hij ooit in zijn leven had gevoeld. O, haar nu in zijn armen te nemen, met haar door de hei te rollen, haar te . .. Toen ze haar beide handen naar hem uitstak greep hij ze beet en drukte ze tegen zijn borst. Hortend en stotend bracht ze eruit: 'O Matthew, ik kan geen woorden vinden om je te bedanken." Hij trok haar dichter naar zich toe en keek diep in haar ogen. "Ik moet je iets vertellen," zei hij. "Je zult in de komende dagen iets horen waardoor je misschien verdrietig zult zijn. Maar je moet weten dat ik het niet helemaal uit vrije wil doe; het is iets wat ik moet. Ik heb gehoopt dat er een uitweg zou zijn, maar tevergeefs. Ik zit erin tot over mijn oren. Daardoor moet ik het doen. Maar ik wil in elk geval dat je weet dat mijn hart aan jou behoort; en dat zal zo blijven, zolang het in dit lichaam woont. Nu," - hij wachtte even en slikte zijn mond droog; toen vroeg hij terwijl hij zijn lippen nauwelijks bewoog: "Mag ik je een kus geven?" Ze sloot haar ogen. Een paar ogenblikken daarna raakten hun monden elkaar. Ze stonden doodstil en hun handen, die elkaar vasthielden, scheidden hun lichamen. Maar plotseling gleden zijn armen om haar heen en drukte hij haar tegen zich aan. Zijn lippen bedekten haar gezicht met kussen. Hij viel op haar aan als een uitgehongerd man op voedsel. Toen was het even snel voorbij als het was begonnen. Ze stond ineens geheel alleen, wankelend op haar voeten terwijl hij van haar wegliep, net als zij de vorige avond. Maar hij was nu degene die hard wegrende, naar zijn wagen. Ze besefte dat dit het einde betekende van iets dat amper was begonnen. Ze zou binnenkort horen dat hij met Rose Watson ging trouwen. Ze was zich er half van bewust dat bepaalde plannen vaste vorm hadden aangenomen die al heel lang in de lucht hadden gehangen. Het hield ergens verband met het feit dat William er als leerling kwam. De eerste zondag kwamen de jongens thuis met schone blozende gezichten en nette kleren. Ze gaven haar hun loon en William stopte haar bovendien nog trots als een pauw een zak toe met twee broden, wat havermeel, wat spek en een grote homp kaas erin. Ze bedankte hem, maar kreeg het niet over haar lippen hem te vragen die dank aan zijn meesteres, Rose Watson, over te brengen. Hij begreep het op zijn manier - Cissie was blijkbaar zo ondersteboven vanwege het vele dat ze kreeg dat ze geen woord kon uitbrengen. De overige gezinsleden gaven echter luid uiting aan hun dankbaarheid. In Cissie's hart overheerste echter de blijdschap omdat de beide jongens weer helemaal de oude bleken te zijn, of liever: herboren schenen. Ze staken elkaar naar de kroon met hun verhalen over hun werk. William schepte erover op dat de molen in een week twintig zakken meel had gemalen en legde uitvoerig uit, hoe de as van de builmolen moest worden aangeslingerd. Jimmy weidde erover uit dat hij aan het grote wiel van de draaibank mocht draaien. Hij had zijn mond vol over omslagboren, avegaren en ratels. Hij deed of hij helemaal thuis was in de zaagkuil en niet alleen de zaag heen en weer haalde, maar hem ook langs de krijtstreep leidde en de volle verantwoordelijkheid ervoor droeg dat er goed haaks werd gewerkt. Iepenhout rook smerig, vertelde hij, maar essehout juist heel lekker. Het was of hij zijn hele leven al timmerde. Het was een grote dag voor de twee jongens. Cissie trachtte zich met hen op alles te verheugen. Pas laat in de middag, toen ze met het kleintje op schoot op de lage muur zat, besefte ze hoe ze Jimmy had gemist. Hij was het verstandigste kind van allemaal, de enige met wie ze echt kon praten - Bella was een warhoofd. Jimmy kwam voor haar staan. Hij draaide een bruine pijpekrul van het kleintje om zijn vinger. Toen vroeg hij rustig: "Is alles nu ook met onze Cissie in orde?" Ze dwong zichzelf, opgewekt te antwoorden: "Natuurlijk. Waarom? Drie van jullie hebben nu al een dak boven het hoofd. Ik heb nu meer tijd en kan verder gaan met de muur. Ik moet ermee opschieten." Ze klopte even op de ruwe stenen naast haar. "De afgelopen week kwam er niet veel van. We hebben de tweede pluk van de bosbessen, de kruiden en de paddestoelen net achter de rug. We haalden wel twintig pond! O, ja, dat heb ik je geloof ik nog niet eens verteld: ik ben naar Shields gegaan en heb ze aan de rijke mensen uit de grote huizen verkocht. Na het derde huis was ik alles kwijt." "Ben je er zover mee weg geweest?" vroeg hij. "Bijna negen mijl heen en terug!" Ze lachte tegen hem. "Kom, we hebben het toch al eens eerder gedaan." "Ja, dat wel." Hij knikte, bukte zich en raapte een stuk zandsteen op. Hij smeet het ver weg. Half van haar afgekeerd zei hij: "Matthew gaat met miss Rose van de molen trouwen. Wist je het eigenlijk al?" Hij draaide zich om en zag dat ze hem aankeek. Haar ogen ontmoetten de zijne in alle rust. Toen zei ze doodkalm: "O ja, daar weet ik van." Hij pakte nog een steentje om weg te smijten. "Ik dacht eigenlijk dat hij een oogje op jou had." Het duurde even voordat ze antwoord gaf. Haar antwoord was zo wijs als van een volwassene. "Nu, hoe zou hij met mij kunnen trouwen? We zijn immers met ons negenen? Ik heb wel eens gemerkt dat hij ook in de zorgen zat." "En of." Hij keek haar nu van opzij aan en zei: "Ik mag die moeder van hem niet en al die ouwetjes daar thuis evenmin, maar ik mag hem heel graag." Hij ging een eindje van haar af staan. Toen vroeg hij: "Heb je deze week nog een konijn te pakken gekregen?" "Nee, ik ben er niet zo handig in. Ik krijg het niet gedaan ze zo goed te raken dat ze meteen dood zijn. Ik breng het niet op. Maar ik mis het vlees wel. Het kwam me altijd goed van pas." Ze wachtte even en zei toen: "Zou Joe het kunnen leren, denk je?" Met stralende ogen keek hij haar nu aan. "En of, hij zou het best kunnen. Hij is toch bijna vijf, dan moet je toch zo langzamerhand een konijn kunnen raken. En hij kan ook nog best iets anders." Hij kwam dicht bij haar staan en zei met gretige blik, zijn stem laag van geestdrift: "Hij kan door een gat kruipen dat ik in de onderkant van de muur van het landgoed heb gemaakt. De konijnen slaan op de vlucht, de laatste tijd. Ze worden zoveel gejaagd in de rotsen, dat ze zich schuilhouden. Ze zijn niet zo dom als je misschien denkt. En net voordat ik op de mijn begon" - hij wachtte even alsof de gedachte daaraan hem vrees aanjoeg - "merkte ik dat er in het achterste stuk muur om het landgoed een plek was waar het metselwerk loszat, achter het dichte struikgewas, je weet wel, de kant van Brockdale op, vlakbij de North Lodge. Ik haalde er een paar stenen uit en merkte dat ik er gemakkelijk door kon. Daar had ik die grote kanjer vandaan, omdat jij graag van die dikkerds hebt. Ik heb het nooit verteld. Als de anderen het geweten hadden zouden ze er ook heengegaan zijn en lawaai hebben gemaakt. Dat zou ons hebben verraden." Ze kwam overeind, legde het kind tegen haar schouder en klopte het zenuwachtig op het ruggetje. "O, alsjeblieft Jimmy! Laat hem nooit zien dat hij erdoor kan. Ze sluiten hem op als ze hem op stropen betrappen. Konijnen vangen op andermans land is strafbaar. En dat is van de lord." "Ach wat, daar betrapt niemand hem. Het is een en al struikgewas en bramen. En zelfs al zouden ze hem achternazitten, dan kunnen ze toch niet door het gat kruipen. Het is net groot genoeg voor mij. De poort is een heel eind weg. De muren zijn vijf voet hoog, en je ziet er niets, alleen bramen. Het zit er stikvol konijnen. Ik ontdekte die plek doordat ik er een in het struikgewas zag springen. Ik dreef hem een eind op en zag dat er aan deze kant van de muur een konijnehol zat. Dat moest aan de andere kant van de muur uitkomen. Toen merkte ik dat de mortel tussen de stenen wegbrokkelde en dat je er gemakkelijk een paar uit kon halen." Ze staarde hem even aan en legde haar hand om het achterhoofd van het kleintje. "Weet je zeker dat hij geen gevaar loopt door de opzichters te worden gepakt?" "Nee hoor." Hij lachte opgewekt. "Die hoor je op een mijl afstand aankomen. Het is je reinste wildernis, maar tussen de bramen door loopt een paadje door het bos waar dorre takken liggen. Als daar iemand loopt, kraken ze of er een schot gelost wordt. Nee, je hoeft je heus geen zorgen te maken. Bovendien is Joe gewiekst - je zult zien wat een handige vogel dat later wordt. Ik ga er wel heen en zet een strik." Hij rende weg, draaide zich nog even glimlachend om en riep: "Ik durf te wedden dat je niks meer tekort zult komen als hij er goed en wel de smaak van te pakken krijgt." Ze zag hem de spelonk binnenrennen, waar de strikken verstopt lagen op de onderste plank van de kast. Ze herhaalde: "Niks meer tekort komen." Alleen als hij Joe leerde hoe hij konijnen moest stropen zou ze niets tekort komen. Ze schudde het hoofd en lachte verdrietig. Hoe kon zij weten dat hij haar iets voorspeld had dat uit zou komen?