Vlucht naar de heuvels(10)
Derde deel: Het kind
"Luister je eigenlijk naar wat ik zeg, Jimmy?" "N ... nee, Matthew." "Ik zei net tegen je dat we de as van dat wiel maar in kokend water moeten leggen. Maar hoor eens, Jimmy," zei Matthew en ging op zijn hurken zitten voor het kereltje, "je moet heus opletten als je dit vak goed wilt leren. Anders leer je het in geen zeven - wat zeg ik - in geen zeventien jaar zelfs. Eerst deed je het zo graag als een kalf dat voor de eerste keer drinkt. Maar er is de laatste tijd iets met je. Ben je het zat?" "O nee ... Nee, echt niet, man ... ik bedoel, Matthew .. ." Jimmy schudde het hoofd en zag eruit of hij net wakker was geworden. "O nee, Matthew, zat ben ik het niet; er is niets wat ik liever doe. Het spijt me dat ik niet oplette, Matthew. Ik zal beter opletten, heus. Ik ... ik hoorde wel wat je zei, hoor, toen je het erover had hoe je een slag uit een wiel moet halen, en dat je het tapse gat goed moet nakijken. En ik weet ook nog wat je gisteren over de verbinding van pen en gat hebt verteld." "Het is niet genoeg dat je het nog weet, Jimmy. Je moet het met je handen kunnen, vent. Ik heb vanmorgen een spaak verspeeld toen je dat wiel niet goed op de bank had gelegd. Kom, je moet je hoofd er een beetje bij houden. Maar .. ." hij legde zijn hand op de schouder van het kind, "nu hoef je niet te gaan snotteren, mannetje. Ik zeg het immers vriendelijk tegen je, ik sla je immers niet om je oren." Jimmy draaide zich opeens om en verborg zijn gezicht in zijn gebogen arm. Zijn schouders begonnen heftig te schokken. Matthew trok hem zachtjes naar zich toe en zei: "Ik zie dat er wat met jou mis is. Vertel het me maar. Heeft mijn moeder soms achter je aan gezeten?" Jimmy schudde zijn hoofd. Na een kort poosje vroeg Matthew: "Is .. . is er dan soms thuis iets mis?" Jimmy verroerde zich niet. Matthew wachtte weer even voordat hij zich ertoe dwong, te vragen: "Is . . . is er iets met Cissie?" Nu zakte het hoofd van het jongetje nog dieper op zijn borst. De tranen rolden in stromen langs zijn neus en de rug van zijn hand. Maar hij zei niets. Matthew ging rechtop staan, legde zijn hand op de schouder van de jongen en bracht hem naar een klein gereedschapskamer-tje dat naast de winkel lag. Hij sloot de deur achter zich. Zijn gezicht stond grimmig. "Hoor es, Jimmy," zei hij, "ik weet dat Cissie niet gelukkig is." Maar ze is niet de enige, had hij bijna gezegd, en wist zich nog net in te houden. "Ze is jong," ging hij door, "en ze komt er wel overheen. Zie je .. . tja ..." hij wreef langs zijn kin, "je begrijpt niet alles, er zijn dingen die een man soms moet doen, terwijl..." Jimmy haalde zijn neus op en slikte de laatste tranen in. Met zijn duim veegde hij ze uit zijn ooghoeken. Toen zei hij vlug: "Het ligt niet aan jou, Matthew, nee hoor." Hij zweeg en staarde Matthew aan. Rustig vroeg Matthew: "Als ik niet de schuld ben, wat is er dan?" Jimmy zoog zijn onderlip naar binnen. Hij schraapte met zijn tanden eroverheen tot het bloed erdoor kwam. Hij legde de rug van zijn ene hand tegen zijn voorhoofd. Na een paar tellen zei hij: "Iemand heeft haar verkracht." Matthew dacht dat hij het niet goed verstond. "Wat zeg je me nu?" vroeg hij. "Ze is verkracht." Jimmy fluisterde, maar Matthew schrok zo dat er een schok door zijn schouders voer. Zijn hand ging omhoog en hij streek er een paar keer mee door zijn dikke krulhaar. Hij opende zijn mond en sloot die weer. Weer begon Jimmy te snikken en bracht er bij stukjes en beetjes uit: "Het gebeurde ... toen Sarah en zij melk gingen halen ... Ze kwamen de jongedame van de Hall tegen. Dat was dat mens die Joe had betrapt met het konijn... en ze heeft met haar paard onze muren kapotgeramd ... en de jongeheer was er ook bij ... in dat smalle paadje bij dat heuveltje, vlakbij Thornton. .. Ze zei tegen Cissie dat ze opzij moest... Cissie wou niet... Toen nam ze haar stok. Cissie wou hem afnemen en toen probeerde de jongeheer ze van elkaar te trekken ... En Cissie viel en lag helemaal stil en Sarah zegt... Sarah zegt.. ." Jimmy sloeg zijn ogen neer. Zijn stem klonk onwerkelijk en als uit de verte. "... En toen heeft hij haar verkracht... en de jongedame lachte. En onze Cissie huilt 's nachts haar ogen uit..." Matthew ging op een kist zitten. Hij keek over het hoofd van Jimmy naar de rij zagen en andere gereedschappen die aan de muur hingen. Hij zag eruit als een geslagen man. Het duurde zeker vijf minuten voordat hij het woord richtte tot de jongen, die hem nu ontdaan stond aan te staren. "Wanneer is dat gebeurd?" "Meer dan een week geleden, maar ik hoorde het pas zondag. En nu is ze zo anders, Matthew. Ze doet niets meer en trekt zich er niets meer van aan of er muren om de spelonk komen of niet." Traag hees Matthew zich overeind. Hij liep door de winkel, het erf over. Daar spande hij het paard voor de wagen, kwam weer bij de winkeldeur staan en zei tegen Jimmy: "Als Walter terugkomt, zeg hem dan dat ik ben weggeroepen; maar ik kom gauw terug. Ga jij de vloer maar aanvegen en maak dan de stal schoon. Verstaan?" Toen hij op het pad vlakbij de spelonk de teugels inhield zag hij niemand. Maar toen hij tussen de halfvernielde muren naar binnen stapte zag hij haar. Ze was bezig paddestoelen uit te zoeken in een hoek. Nellie lag in de mandewieg naast haar en Annie en Charlotte zaten aan de andere kant. Haar blik ontmoette een enkel ogenblik de zijne. Toen leek het of er een vlam over het doodsbleke gezicht schoot. Hij keek haar even met gebogen hoofd aan. Toen dribbelden de kinderen naar hem toe en grepen zich vast aan zijn benen. Hij tilde Annie op, maar keek Cissie onafgebroken aan. "Dag," zei hij. "Dag," zei ze hees alsof ze kou gevat had. Hij grabbelde in zijn zak en haalde er een brok gerstesuiker uit, dat hij in tweeën brak. Hij gaf Annie en Charlotte allebei een stuk, zette Annie op de grond en zei tegen Charlotte: "Ga jij eens voor me naar de houtskoolbranderij en zoek eens een goeie steen voor me. Zo'n grote, platte bruine, en hij moet mooi glimmen. Als het je lukt krijg je een halve penny van me." Charlotte sperde haar ogen wijdopen en uitte een hoog uitgelaten kreetje, net een fluitje. Toen greep ze Annie bij de hand en rende de spelonk uit. Hij bleef alleen met Cissie achter. Hij ging op zijn hurken voor haar zitten. Haar handen bleven met de paddestoelen bezig: de gebroken exemplaren gingen in een kom, de mooie platte in een strooien mandje, de ongeopende in een ander mandje. Terwijl hij naar haar zat te kijken dacht hij aan Jimmy's verhaal en stelde zich voor hoe het moest zijn gebeurd, hoe haar dit was overkomen. Opeens knarste hij duidelijk hoorbaar met de tanden. Hij vroeg zich niet af hoe hij er tegenover haar over moest beginnen. Hij was geen man die eromheen placht te draaien. Zwaar klonk het opeens uit zijn mond: "Jimmy heeft het me verteld." Zijn woorden troffen haar als een slag in het gezicht. Ze sprong overeind en rende verder de spelonk in. Hij bleef op zijn hurken voor de paddestoelen zitten. Toen kwam hij langzaam overeind en volgde haar. Hij bleef voor de ingang van de spelonk staan en keek naar beneden. Ze zat op het lage houten bed, met de handen onder de oksels, zwaaiend met haar bovenlichaam. Nu zei hij heel zacht: "Maak je geen zorg, kind, hij komt wel groot. Zelfs al is het het laatste wat ik voor je zou kunnen doen, toch zal ik ervoor zorgen dat hij groot komt, of het nu de zoon van de lord is of niet." Ze bewoog niet langer. Haar ogen waren een en al vrees, maar haar stem klonk onverschrokken. "Dat is niet jouw zaak, dat hoef je niet. Het is niet jouw zaak." "Iemand moet voor hem zorgen." "Ja, maar jij niet. Het is jouw zaak niet." Ze stond op van het bed en wilde langs hem heen. Hij hield haar tegen door zijn hand op haar schouder te leggen. Rustig zei hij: "Nee, misschien niet. Maar als ik het niet doe, wie dan?" Haar blik hield de zijne vast. Haar stem klonk kalm en vlak: "Het is niet van jou, je komt in moeilijkheden als je je ermee bemoeit." "Dat moet ik weten," zei hij. Hij nam zijn hand van haar schouder en liep voor haar uit de spelonk in. Hij keek om zich heen en beval, of hij in zijn eigen winkel stond: "Zorg dat je hier voor zaterdag zoveel stenen bij elkaar zoekt als maar even kan. Dan kom ik je met Walter en Jimmy helpen. Als het vlug gaat en alles meeloopt, is het zondagavond klaar en hebben we er een dak op. Denk eraan, je doet wat ik je heb gezegd." Hij wendde zich om en keek haar aan. Ze stond bij de ingang van de spelonk, haar handen gevouwen tussen haar borsten. "Leg ze hier maar neer en maak een zo hoog mogelijke stapel." Ze antwoordde niet, maar staarde hem aan. Langzaam bewoog ze haar hoofd heen en weer. Hij draaide zich om en liep de glooiende helling af. Toen klom hij weer op de wagen en reed twee mijlen ver, naar het domineeshuis waar Parley woonde. De jonge Martin liet hem binnen. Martin had eens schoorsteen-werk moeten doen, hij moest de rookgangen van binnen schoonmaken. Hij had een massa littekens van brandwonden waar het aan te zien was. Nu lachte hij gelukkig tegen Matthew en liep naar zijn heer en meester om te vertellen dat er bezoek voor hem was. Dominee Hedley kwam de hal binnen door een deur ergens achterin de gang. Hij zag dat het Matthew was en zei, kennelijk vergenoegd: "Zo Matthew, waarom kom je hier? Er is toch niets ergs aan de hand? Toch niet je vader? Is er soms een gevaarlijke ommekeer ..." "Nee dominee, niets van dat alles. Ze zijn gelukkig allemaal nog goed in orde. Ik wilde u alleen maar even spreken." "Best, Matthew, best, kom dan maar binnen." Hij ging hem voor naar een armoedig gemeubileerd, onverwarmd vertrek en zei: "Ga zitten, jongen. Wil je soms een kop thee? Mrs. Hedley heeft hem meestal om deze tijd klaar." "Nee, dank u dominee, straks moet ik toch eten." Matthew kende de smaak van de thee die de domineesvrouw schonk. Het was slappe thee die niet geurde. Maar desondanks bood hij toch maar zijn zes gemeenteleden die bij hem onderricht werden, altijd thee aan. En dat terwijl hij van maar tien shilling per week moest leven. Intussen ging er zeker een derde van dat geld naar de armen, gewisseld in kopergeld en halve shillings. Als je er goed over nadacht was het een schande - een man zoals dominee Hedley moest er van tien shilling per week komen, zo'n waardevol mens! En daar moest hij dan ook nog die ouwe rammelkast van een pastorie van onderhouden. Daarentegen kreeg dominee Bainbridge, vier mijlen verder, een pond en leefde van het vette der aarde. Maar ja, de familie Fishel zwaaide de scepter in deze parochie en zij waren uiterst zakelijk. Er werd overigens gefluisterd dat de bisschop van Durham meer dan vijftienduizend pond per jaar kreeg toegestopt. Maar eigenlijk kon Matthew dat niet goed geloven. "Zeg eens, Matthew, wat kan ik voor je doen. Zit je met je les en kun je soms niet verder?" "Nee dominee, dat niet. Ik heb mijn opstel gemaakt," zei Matthew glimlachend. "Misschien heb ik de woorden hier en daar niet goed gespeld, dat is alles." "Dat doen er wel meer, Matthew." Matthew wreef hard over zijn stoppelige wangen. Toen zei hij: "Het gaat om Cissie Brodie, dominee. Er is haar iets overkomen." "Zo? Cissie?" De dominee knikte en keek toen opzij, naar de vloer. "Wist u er al van, dominee?" "Ja, ja, ik vrees van wel, Matthew." "Wat kan er voor haar worden gedaan, dacht u?" Dominee Hedley kwam overeind. Hij begon door de kamer te ijsberen. "Wat er voor haar kan worden gedaan, Matthew, is al geregeld. Het gebeurt niet vaak bij gevallen als dit, dat het recht zegeviert. Maar lord Fishel is een eerlijk mens. Misschien is hij niet zo toeschietelijk, maar hij heeft zijn principes en bewijst dat ook in dit geval." Matthew sprong op. "Wat zegt u ... gaat hij werkelijk iets voor haar doen?" Dominee Hedley bleef opeens stilstaan. Hij trok zijn wenkbrauwen op en zei: "Niet voor Cissie, maar hij heeft wel de schuldigen gestraft. Raar dat je dat nog niet ter ore is gekomen. Hij heeft zijn zoon en zijn dochter allebei uit huis gedaan. Wat zijn dochter betreft, die heeft er flink van langs gekregen en is naar een afgelegen Hebrideneiland gestuurd, naar familie van hen, heb ik begrepen. En hij heeft zelf zijn zoon aangemonsterd als scheepsjongen op een zeilschip dat naar het Verre Oosten gaat, een handelsschip. Nu, Matthew, je zult moeten toegeven dat maar weinig rijke mensen zo rechtvaardig handelen als het om een arme gaat. Maar zie je, toch hoef je niet te denken dat iedereen nu tevredengesteld is. In bepaalde kringen wordt hij om zijn handelwijze sterk veroordeeld. Daar vinden ze dingen als dit doodgewoon." Ja, dat wist Matthew. Ofschoon hij er in zekere zin dolblij om was dat lord Fishels dochter eindelijk een flink eind weg zat, bleef toch nog de mogelijkheid over dat het voorval gevolgen zou hebben. Fishels dochter was een bedreiging geweest voor Cissie. Maar stel nu voor dat Cissie in verwachting was geraakt? En dat zei hij dan ook, zonder omwegen. "En als ze een kind krijgt, dominee?" "O, Matthew, Matthew." Met gesloten ogen schudde de dominee het hoofd. "Dat maakt immers niets uit op de zes waar ze al voor moet zorgen. Maar afschuwelijk zou het wel zijn: als ze dat moet krijgen in die koude spelonk ... Als ze de winter doorkomen zal het al een wonder heten." "Daar ben ik het mee eens, dominee. En daarom vraag ik weer, wat kan er voor haar worden gedaan als ze zwanger is? Dan moet de familie Fishel toch iets voor haar doen." "Nee Matthew, je vergist je." Dominee Hedley keek enigszins ontdaan, dat Matthew die zo praktisch en verstandig was, zo kinderlijk bleek te zijn om te menen dat huize Fishel zich verantwoordelijk zou kunnen voelen voor de gevolgen van een pretje dat een van haar telgen zich had veroorloofd. Het hoofd des huizes had al iets heel ongebruikelijks gedaan. Niemand zou het wagen meer van hem te vergen, zeker niet onder zulke omstandigheden. Op het ogenblik had hij zelfs meer met de lord te doen dan met Cissie. Was de godvrezende lord al niet genoeg beproefd doordat hij zo'n zondige vrouw had? En nu bleken zijn kinderen eveneens zondaren te zijn. Buiten zijn schuld. Hij trachtte een opgewekte toon aan te slaan toen Matthew zich van hem afwendde en naar de deur ging. "Zeg, ik kreeg gisteren iets van mijn broer in Londen. Een geweldige verrassing. Wat denk je dat het is?" Matthew antwoordde een ogenblik niet. Hij was inwendig razend, zijn bloed kookte. Maar hij moest beleefd blijven tegen de dominee, die toch heus een beste man was. "Ik heb er geen idee van," zei hij. "Een vaatje boter soms?" "Haha, een vaatje boter. Nee, iets wat veel meer waarde voor me heeft. Kijk." Hij rende terug naar zijn schrijftafel, greep er een boek vandaan dat hij Matthew voorhield en zei: "Een nieuwe uitgave van: HET VERSLAG VAN EEN REIS NAAR DE HEBRIDEN MET SAMUEL JOHNSON, geschreven door James Boswell." "Gunst, dat is heel bijzonder, dominee." "Volgend jaar om deze tijd, Matthew, of misschien nog eerder als je je best doet, zul jij in een stoel kunnen gaan zitten en dit boek van begin tot eind helemaal uit kunnen lezen. Ik beloof je dat ik het je leen als je ver genoeg bent. Vind je dat niet fijn?" "Ja dominee, erg fijn." Matthew liep de deur uit. Dominee Hedley bleef even in de deuropening staan en keek hem na. Hij dacht: Matthew is toch een vreemde jongen. Het leek net of de belofte dat prachtige boek te mogen lezen, hem niet zo heel blij had gemaakt. Hij scheen het zich vreselijk aan te trekken wat Cissie was overkomen. Het was natuurlijk goed dat een mens zich bezorgd maakte over het welzijn van zijn naaste. Maar hij moest zich niet zo druk maken om Cissie Brodie, dat hoefde toch niet, hij was immers verloofd met Rose Watson van de molen, en dit zou tot ieders heil en zegen zijn, dat was overduidelijk.