Vlucht naar de heuvels(17)
8
Matthew hoorde dat Cissie Brodie haar kindje naar Houghton Hall had gebracht, toen Straker, de vrachtrijder van de molenaar, terugkwam van de Hall waar hij iedere week havermout en meel bracht. De man kon haast niet wachten tot William om een boodschap was gestuurd, zo graag wilde hij Matthew vertellen welk roddelpraatje de ronde deed. Matthew stond zakken over te laden op een lage houten handkar. Hij liep van de weegschaal naar de kar met de zakken meel op zijn schouder. Terwijl hij weer een zak wegbracht, zag hij dat Rose in de deuropening van het molenhuis verscheen. Ze droeg een kan vol dampende thee voor Straker en William, die even rustpauze hadden. Als door de bliksem getroffen bleef ze staan - hij ook overigens - toen ze Straker opgewonden hoorde zeggen: "Ze zijn d'r hier helemaal van ondersteboven. Heb ze dat kind gistere meegenome en het op de Hall afgegeve! Laat ze, toen et achter de rug was, plat op d'r gezicht valle aan de voete van de lord, alsof ze dood was. Ze bewere dat ze d'r al maande lastiggevalle hebbe. De lord heb ze knecht op d'r afgestuurd, en hij had al weke gelede alles piekpijn in orde voor as het kind zou worde gebracht. Maar niks hoor, hij kreeg et niet. Ze wete nog niet hoe hij et nou toch nog gedaan gekrege heb. Ze wou d'r eerst niks van wete, maar et ken ook best dat ze de prijs wat heeft wille opdrijve. Ze zegge dat ze met een handvol goud de deur uitging en dat ze met de koets naar huis is gebracht. Denk je es in. Zo'n toddik uit de rotse, die met een koets naar huis komp." Matthew smeet de zak met zo'n harde klap op de grond dat de zware kar haast omviel. Rose keek om. Ze staarde hem een ogenblik strak aan, liep naar de bank en zette de kan erop. Toen ging ze naar haar vader, die tegen zijn gewoonte in geen lach of spottend antwoord klaar had, na Strakers geroddel. "Gaat het weer een beetje?" vroeg ze. "Niet zo heel erg," antwoordde hij dof. "Ik zal geloof ik maar eens flink wat van dat purgeermiddel nemen." Ze liep door de molen terug, achter Matthew langs en zei: "Je thee staat klaar." Hij gaf geen antwoord, knikte zelfs niet eens, maar ging stug verder met het lossen van het meel. Als dat achter de rug was kon hij tenminste weg. De afspraak was dat hij tot halftien 's morgens op de molen zou werken. Dat betekende dat hij al drie uur zwaar werk achter zich had voordat hij naar de winkel kon om aan zijn eigen werk te beginnen. Die drie uren werk waren de prijs voor zijn aandeel in de molen. Al was de molenaar Watson een goedlachse vrolijke kerel, toch school er een goed zakenman in hem. Matthew schraapte tegen een rooster, dat in de muur gemetseld zat, het meel en de modder van zijn schoenen en veegde vervolgens zijn voeten op een mat voordat hij de keuken binnenging. Rose stond aan de tafel en smeerde boter op sneden van een groot bruin gerstebrood. Ze keek hem pas aan toen ze hem een mok thee inschonk. Ze schoof de mok en het bord met brood over de tafel naar hem toe en zei: "Wat hoor ik, heeft ze het kind verkocht?" Toen hij niets terugzei en haar aanstaarde met een harde koude blik in zijn ogen, boog ze zich over de tafel naar hem toe. Zacht maar snijdend klonk haar stem: "Ik zei, dat ze het kind nu heeft verkocht. Hoor je me? En nog wel voor een behoorlijke prijs." Hij zei nog steeds niets. "Je hebt dus de waarheid gesproken. Nou, kom, je doet net of het dak op je hoofd gevallen is - je beweerde immers dat het kind niet van jou is ... O, weet je soms niet precies of het van jou, van jongeheer Fishel of van nog iemand anders is . ..?" Ze had nog meer willen zeggen, maar kon de zin niet afmaken. De mok hete thee rolde over de tafel. Ze kreeg de inhoud over haar ene hand, zodat ze een kreet uitte en hem onder haar oksel stopte. Hij was opgestaan en klemde zich met beide handen vast aan de rand van de tafel. Bitter riep hij uit: "Moet ik je soms nog eens vertellen dat het niet van mij is? Maar als ik geweten had wat ik nu weet - grote God, dan zou ik het als het mijne hebben beschouwd - hoor je! Als mijn eigen kind, en ik zou ernaar hebben gehandeld." Ze hield nog altijd haar geschroeide hand onder haar oksel. Toen siste ze hem toe: "Wacht maar, ik zal vader wel eens vertellen dat je je echtelijke plichten bij mij niet nakomt. Ja, dat doe ik, dat doe ik." "Doe wat je niet laten kunt. Doe het vooral." Hij liep naar de deur en ze vroeg: "Waar ga jij heen?" Hij draaide zich langzaam om, keek haar aan en zei: "Nu, mijn werktijd is om, niet? Ik heb gedaan wat er van me werd verlangd." "Je weet wat ik bedoel, Matthew Turnbull. Je weet het." Ja, hij wist wat ze bedoelde. Hij staarde haar aan. Ze was zijn vrouw. Er zaten blauwe plekken op haar gezicht, zo had ze zich opgewonden. Van woede en teleurstelling, ja, dat laatste was zijn schuld, maar God in den hemel! Kon hij het helpen? Hij had zijn best gedaan, zijn best gedaan zoals geen andere man het voor haar zou hebben willen doen. Maar hij kon haar niet geven waar zij naar verlangde. Ook al schreeuwde zijn lichaam om bevrediging, toch kon hij niet met haar leven. Na de eerste week was hij al doodmisselijk van zichzelf. Als hij was doorgegaan en haar daarna weer zou hebben bezeten, zou hij als een dier zijn bevrediging hebben gezocht. Maar hij was geen dier. Zijn maag draaide zelfs al om als hij haar gezicht naast zich zag op het kussen. Hij had het niet van de daken willen schreeuwen, het was tenslotte zijn eigen schuld... ja, ja, en de schuld van zijn familie, en de schuld van de kleine William en de kleine Jimmy, van die zeven mensen die van hem afhingen. "Als ik het aan vader zeg, zorgt hij dat je na zijn dood niks krijgt," zei ze nu. "Er is geen geschreven overeenkomst opgemaakt. Als hij dat doet kun je terug naar je armzalige winkeltje. Ja, ja, vader zal er wel voor zorgen dat je je tegenover mij zo gedraagt als het hoort. Als hij het te weten komt, kan William zijn biezen pakken, geloof dat maar." Hij lachte, roekeloos en ontredderd. "Zo, dacht je dat?" zei hij. "Dat maakt immers niets meer uit nu zij, zoals je beweert, het kind duur heeft verkocht. Ze kan ze allemaal de kost geven, daar kun je van op aan." Hij liet zich in zijn bittere verdriet ertoe verleiden iets wreeds te zeggen. "Vreemd, en dan te bedenken dat ik alleen maar met je ben getrouwd om te zorgen dat ze hun hoofd boven water zouden kunnen houden." Hij keerde zich van haar af. Ze was spinnijdig en tegelijk diep gekwetst. Matthew ging naar de schuur, greep zijn jas van de haak en trok hem aan. Toen zette hij zijn breedgerande hoed scheef op, klom op zijn wagen en riep: "Vort peerd," waarna het als een razende wegdraafde. Dat hij de molenaar niets toeriep was niet ongewoon, maar dat deze geen woord tegen hem had gezegd was wel iets wat nooit voorkwam. Naar huis ging hij niet. Hij sloeg het pad naar de rotsen in. Tweemaal moest hij van de kar af om de wielen, die zich in de kuilen vol modder vastzogen, los te wrikken, terwijl hij het paard aanzette om nog harder te trekken. Hoe dieper hij de rotsen in ging, hoe grauwer en triester het landschap scheen te worden. De dodelijk kille atmosfeer scheen te wedijveren met zijn gevoelens. Hij klom ten slotte de heuvel op waar Joe en Sarah druk bezig waren met armenvol het hout naar de hut te verslepen. Door het loeien van de wind hadden ze zijn wagen niet horen aankomen en sloten dus de deur achter zich. Hij weifelde een ogenblik voordat hij klopte. Toen deed Cissie zelf open. Ze scheen verbaasd te zijn, maar ook las hij op haar gezicht een diepe teleurstelling. Haar schouders zakten opeens omlaag. "Dag," zei hij. Ze sprak niet, maar boog het hoofd en ging opzij, zodat hij naar binnen kon gaan. De kinderen kwamen om hem heen staan, op Sarah en Bella na. Sarah vertikte het om te komen, omdat ze Matthew Turnbull s niet meer kon uitstaan sinds hij met de molenaarsdochter was getrouwd in plaats van met hun Cissie. Bella was nog steeds diep geschokt en doodsbenauwd dat ze haar toch nog zouden komen halen om haar naar het tuchthuis te brengen. De kinderen dansten uitgelaten en vroegen hem het hemd van het lijf over de molen en over William. Cissie knielde voor het vuur, waar ze aardappelen pofte in de hete as. Haar hart klopte onstuimig. Het was voor het eerst na zijn trouwdag dat ze hem weer zag. Matthew zag er ouder uit dan vroeger. Zijn gezicht was helemaal grauw, maar dat kon ook door het koude weer komen. Toen er op de deur geklopt werd had ze eerst gedacht dat het de man van de Hall was, die haar kwam vragen het kind terug te halen, omdat ze het niet stil konden krijgen. De hele nacht had ze liggen bidden dat het kind toch aan een stuk door zou huilen en brullen omdat het niet bij haar was, net zoals iets in haar jammerde en huilde om haar leeg geworden armen, haar leeg geworden leven. Ze had zes kinderen om voor te zorgen, maar nu dit kind van haar er niet meer bij was leek het net of ze niet langer bij haar hoorden, of ze geen familie meer van haar waren. Ze deed alles nog wat ze ook tevoren voor hen had gedaan toen ze nog niet door de poort bij North Lodge was gelopen en het park had doorkruist. Maar haar hart was er niet bij. Ze bad er eveneens om dat dit voorbij zou gaan en ze weer liefde voor hen zou kunnen koesteren; dat ze Bella er niet meer om zou haten en dat zij in staat zou mogen zijn haar van het uithalen van domme streken te kunnen weerhouden. Haar hart sloeg tot berstens toe, maar ze was niet blij toen ze Matthew zag. Hij stond nu naast haar; uit haar ene ooghoek zag ze zijn voeten. Hij zei: "Kun je even met me naar buiten gaan?" Toen ging ze op haar hielen zitten, klopte de as van haar handen en zei kortaf: "Nee." Even viel er een stilte in het vertrek; toen begon Sarah opeens te stommelen. Ze duwde de kinderen de kamer uit, de spelonk in, alsof ze een kudde schapen hoedde. "Schiet eens op," zei ze, maar Annie begon luid tegen te sputteren. "Nee Sarah! Nee, Sarah van ons, ik wil bij het vuur blijven zitten!" Matthew ging op zijn hurken zitten en zei bijna onhoorbaar: "Ik heb het zo net pas gehoord. Het is heel erg." Ze legde haar handpalmen tegen elkaar en stopte ze tussen haar knieën. "Hoe kwam je ertoe? Als je het zo moeilijk had kon je William toch wel vragen, me in het geheim te waarschuwen? Je weet best dat ik dan was gekomen en je zou hebben geholpen." Ze wiegde zachtjes heen en weer met het bovenlichaam. "Cissie!" Opeens flitsten zijn armen naar voren. Hij greep haar bij haar schouders, trok haar gezicht dicht bij het zijne en fluisterde: "Wees toch niet kwaad op me, meisje. Ik moest wel, dat heb ik je immers uitgelegd. Ik heb je gewaarschuwd - nu, de prijs hiervoor is wel hoog, als je dat plezier doet. Het zou niet erger kunnen zijn. Toe, kijk me aan." Hij beëindigde de zin met een schor, fel gefluister en toen ze haar ogen opsloeg, zag ze dat de zijne vol tranen stonden die langzaam opwelden en op haar wangen druppelden. Langzaam bewoog hij zijn hoofd van links naar rechts en beet zijn tanden op elkaar. Hij liet zich even later van zijn hurken op zijn knieën zakken. Zijn handen gleden langs haar armen omlaag en vonden haar handen. Teder vroeg hij: "Kun je hem niet terughalen?" Ze schudde het hoofd. "Hoe kwam het dan eigenlijk dat je het nodig vond hem weg te brengen?" vroeg hij. Zacht fluisterde ze met gebogen hoofd: "Het kwam door Bella. Ze heeft gestolen. Ze moest maandag voor de rechtbank komen. Ze zouden haar naar het tuchthuis sturen. Ze ... ze was zo vreselijk overstuur, en ... en die man van de Hall... die had al wekenlang geprobeerd me over te halen het kind af te staan, maar toen wilde ik het nog niet. Nu .. . nu kwam hij me vertellen dat de aanklacht tegen Bella ingetrokken zou worden als ik het kind wilde afstaan." Ze keek hem nu vol aan. Zijn kaken waren opeengeklemd, de wenkbrauwen waren gefronst en een diepe rimpel zat boven zijn neus. Hij zei niets. Ze draaide zich om en wijdde haar aandacht aan de aardappels. Toen ze bij de as hurkte, zuchtte ze diep. "Hij zou hem toch van me afgenomen hebben," zei ze. "Hij had al plannen om het kind langs gerechtelijke weg op te eisen." Ze keek hem weer aan. Haar woorden troffen hem als scherpe messen. "Ik was zo dol op het kind, en ik mis het zo. Het is net of ik hem nog niet eens vijf maanden bij me had, maar of ik hem mijn hele leven verzorgde. Nu heb ik niets meer om voor te leven." Zijn hoofd zakte op zijn borst. Zijn kaken schemerden wit door de verweerde huid. Hij had het kind nog nooit gezien en ook niet de wens daartoe gehad. In de grond van zijn hart besefte hij dat hij eigenlijk blij was dat ze het niet meer bij zich had. Maar dat ze verdriet had om het verlies trof hem diep in zijn ziel. Hij wilde dat hij haar kon troosten, haar tegen zich aan kon drukken, haar haar kon strelen en haar naam zachtjes kon herhalen, zoals hij die ene avond had gedaan: "Cissie, Cissie, Cissie ..." Hij boog dicht naar haar toe en zei: "Ik kom van tijd tot tijd nog wel aanlopen. Het kan wel eens lang duren voordat het me lukt... maar het zal me lukken." Ze reageerde hierop anders dan hij had verwacht. Ze sprong op en greep een klein houten doosje van de schoorsteen, dat ze opende en hem voorhield. Daar lagen de vijf gouden sovereigns. "We blijven hier niet lang meer," zei ze. "We kunnen nu een huis betalen. Denk je eens in, dat krijg ik iedere maand, zolang hij het kind houdt. Het is een kapitaal... of niet soms? Een kapitaal." Haar stem klonk bitter en ze keek hem beschuldigend aan. Zo stonden ze elkaar een tijdlang aan te staren. Toen keerde hij zich langzaam om en ging de deur uit. Op een dag kwam William om drie uur 's middags de wagenmakerswerkplaats binnenrennen. Hij greep naar zijn zij en hijgde buiten adem tegen Matthew: "Gauw! De juffer zegt dat je dadelijk moet komen. De molenaar is ziek geworden en het staat er slecht voor!" Matthew sprong op de wagen, trok William naast zich op de bok en reed zonder omwegen in galop naar de molen. Toen ze het erf bereikten begon het al te schemeren. Straker stond op de dorsvloer, maar kwam niet naar hen toe en zei niets. Matthew rende het erf over, de keuken binnen. De lamp brandde. In het zachte licht zag hij Jess Watson op de houten bank liggen, die rechthoekig op de stookplaats stond. Rose Watson zat in de grote leren stoel naast hem. Ze wendde haar gezicht naar Matthew. Het was vertrokken; ze zag eruit of ze had gehuild. Maar haar ogen waren droog toen hij naar haar toe kwam. "Hij is dood," zei ze. "Hij. .. hij kwam de keuken in en zei dat hij pijn had . . . het was niet om te dragen, zo erg ... de pijn zat in zijn borst en toen ... toen ging hij liggen ... Hij is net gestorven." Matthew was net zo geschrokken als zij. Zwijgend keek hij neer op de molenaar, wiens haar en gelaat nog vol meelstof zaten. Zijn mond stond open en de ogen staarden omhoog. Dat kan niet, dacht Matthew, hij is niet dood, vanmorgen liep hij nog rond. Maar toen herinnerde hij zich dat de man al een tijdje ingewand klachten had gehad. Nog was hij niet overtuigd, de open mond en gebroken ogen ten spijt. Hij legde zijn oor tegen de met meel bestoven borst, maar hoorde het hart niet meer kloppen. Toen stond Matthew op, keek Rose aan en stak zijn hand uit om haar op te helpen. "Ga maar even hiernaast zitten," zei hij. "Ik haal de dokter wel." Ze wrong de woorden diep uit haar keel omhoog. "Het is al te laat." "Toch moet je er in gevallen als dit een dokter bij halen," zei hij. "Ga mee naar de zitkamer en neem een stoel. Ik zorg wel dat alles geregeld wordt." Vijf dagen later werd de molenaar begraven. Het was een deftige begrafenis met veel belangstellenden. De molenaar was een bekend en geacht man geweest. Na de plechtigheid kwamen de rouwenden bijeen in de zitkamer en aten en dronken zoveel ze konden. Ze bleven zo lang mogelijk plakken omdat ze nieuwsgierig waren wat de molenaar nu eigenlijk aan zijn dochter naliet. Maar de notaris las het testament pas voor toen iedereen weg was. Alleen de molenaarsdochter en haar man kregen het te horen, want de molenaar was enig kind geweest, net als zijn dochter. Het testament was al uit voorzorg zes jaar geleden opgemaakt. De molenaar liet alles wat hij bezat na aan zijn kind. De molen en twee acres grond, vrij van lasten, een blok van zes huizen met terrassen ervoor in Shields, een rij boerenhuizen in Jarrow en drie herenhuizen in Newcastle vormden de erfenis. De huizen in Newcastle waren zelfs voor Rose een verrassing. Ze lagen in Mosley Street, waar ook het postkantoor en de koninklijke schouwburg waren. Ze hadden elk vier verdiepingen en een ervan was verhuurd aan een bank. Deze drie huizen waren, zoals de notaris meedeelde, onschatbare waardeobjecten. Ze waren in feite net zoveel waard als de rest van de eigendommen, met inbegrip van de molen. Hij wenste mrs. Turnbull geluk omdat ze er nu wel heel welvarend bijzat. Toen de notaris vertrokken en het huis doodstil en leeg was, greep Matthew een lantaren en liep de molen door. Hij ging de trap op naar de dorsvloer en hield de lantaren in de hoogte. Hij dwaalde door het graanpakhuis, de weegkamer en de stallen. Hij stak het erf over en liep helemaal om de grond heen die nu zijn eigendom was geworden. Hij ging om het huis heen, hield de lantaren omhoog en keek langs de gevel met de acht degelijke ramen. Door de zijdeur kwam hij weer binnen, liep door de gang naar het kamertje waar Watson zijn rekeningen en kwitanties placht te bewaren en waar de zware met ijzer beslagen kist stond, die hij ieder kwartaal mee naar Newcastle nam om daar de inhoud ervan op de bank te zetten. Weer hield hij de lantaren hoog en keek naar de kleine hellende schrijftafel, de leren stoel, de stookplaats waar geen vuur brandde en waar een pijpenrek boven hing met vijftien lange aarden pijpen. Ten slotte bleef zijn blik rusten op de kale wand tegenover hem. Die leek hem geschikt toe om er boekenplanken tegen te maken. Hij zou al zijn boeken hier brengen, dan werd dit zijn kantoor. Hij was nu de molenaar, de heer en meester van dit huis, en niet alleen van dit huis, maar van alle eigendommen die waren nagelaten. Hij, Matthew Turnbull, was op slag rijk geworden. Goed, Jess Watson had het wel aan zijn dochter nagelaten, maar zij was met hem getrouwd en wat van de vrouw was, was ook van de man . .. Hij was rijk. Wat nog belangrijker was: nu had hij het voor het zeggen. Hij zette de lantaren op de grond en ging in de stoel zitten. Maar zijn uitgelaten stemming verdween opeens, als sneeuw voor de zon. Hij zag die handpalm weer voor zich, met de vijf gouden sovereigns erop: Jess Watson had iets eerder moeten sterven.