Vierspel(26)
Hoe dan ook, er is duidelijk iets aan de hand, want niemand doet ooit de deur dicht hier bij Mortimer and Sheedy. De laatste keer dat ik me kan herinneren dat het gebeurde was met het Gary McPherson-schandaal, en dat duurde ook niet lang, want Lorna en ik moesten alle telefoontjes van de boulevardpers afwimpelen, dus het had weinig zin om te doen alsof het zo geheim was allemaal.
Ik ga in mijn hoofd onze cliënten na, en ik probeer me in te denken wie wat met wie gedaan zou kunnen hebben, en dan komen ze ineens het kantoor weer uit, een en al glimlach, en is alles weer normaal.
‘Alles goed?’ vraag ik later aan Melanie. Ze is nooit zo goed in het bewaren van geheimen.
‘Ja, natuurlijk.’ zegt ze. ‘Waarom zou het niet goed zijn?’
De week gaat veel te snel voorbij en voor ik het weet sjok ik weer door Jermyn Street vanaf de metro, met opgetrokken schouders, me schrap zettend voor het onvermijdelijke.
‘O, Rebecca, we hebben het zo geweldig gehad!’ zegt ze meteen als ik binnenkom, en dan krijg ik elk detail te horen van al dat geweldigs, te beginnen met de eerste schreden op Gatwick Airport tot aan, enfin, dat weet ik niet precies, want ik ben allang afgehaakt. Ik kijk op mijn horloge en zie dat er al bijna een uur voorbij is en het feit dat ze kennelijk is uitgepraat, zegt me dat ze aan het eind van de reis is.
Er valt een stilte.
‘Mooi,’ zeg ik. ‘Fijn dat jullie een leuke vakantie hebben gehad.’
Gelukkig kan ik het daarbij laten, want ze vraagt nu wat ze allemaal heeft gemist en of er nog wat gebeurd is en wat de laatste roddels zijn.
‘Niks,’ zeg ik. ‘Er is niks gebeurd, dus je hebt niks gemist, en roddels zijn er ook niet. Sorry.’
Dat snoert haar tijdelijk de mond, tot Joshua binnenkomt, goddank, en ze achter hem aan loopt zijn kantoortje in, en het hele verhaal nog een keertje opdist.
Als ze weg is praat ik mezelf moed in. De derde keer dat de telefoon gaat en zij zogenaamd opgaat in een stofje op haar bureau, neem ik op, maar dan, zodra ik degene aan de andere kant van de lijn met Melanie heb doorverbonden, haal ik diep adem.
‘Lorna,’ zeg ik, en ze kijkt op, gretig als een hondje dat zin heeft om te spelen. Ik krabbel bijna terug.
‘Dat gedoe met de telefoontjes…’ begin ik, en dan besef ik dat ik niet precies weet waar ik naartoe wil, al loop ik hier in mijn hoofd al een week op te oefenen.
‘Telefoontjes?’ vraagt ze alsof ze me niet helemaal begrijpt.
‘Ja, je weet wel, dat jij nooit opneemt.’
‘Jawel,’ zegt ze. ‘Waar heb je het over? Ik neem juist altijd op.’
‘Nee,’ zeg ik, ‘dat doe je niet. Tenminste, alleen als het niet anders kan, als ik niet al heb ingegrepen.’ Nu ik het zo hardop zeg, klinkt het best paranoïde.
‘Ik ben net een week weg geweest. Ik moet wat dingen inhalen. Ik zit me alleen te concentreren, meer niet. Ik heb niet eens gemerkt dat er telefoon was. Hoe vaak is hij dan overgegaan?’
Ze begint harder te praten. Zo hard dat Joshua en Melanie elk woord kunnen horen. Ik wil zeggen dat het ook wat zachter kan, maar dat werkt natuurlijk als een rode lap op een stier. Was ik er maar nooit over begonnen.
‘Ik heb het niet over vandaag,’ zeg ik, en dan begint als bij toverslag de telefoon te rinkelen. Lorna duikt er bovenop, nog voor het eerste belletje zelfs maar is uitgerinkeld, en ze kijkt me triomfantelijk aan, alsof ze wil zeggen: ‘Zie je nou dat er niks van klopt?’
Ik wacht tot ze klaar is. Ik weet niet precies hoe ik het onderwerp weer zal aansnijden zonder haar op de tenen te trappen, maar uiteindelijk blijkt het niet nodig. Ik wist nooit echt wat passief agressief betekende, totdat ik Lorna leerde kennen. Ze is de verpersoonlijking van die houding, ze heeft een onschuldig babysmoeltje, maar ze zal nooit iets vergeven of vergeten. Onder al dat engelachtige is ze net een pitbull.
‘Dus waar zat je me nou ook weer van te beschuldigen voor ik de telefoon moest opnemen?’ vraagt ze, met veel klem op de laatste vier woorden. Ik zie het vocht zich al verzamelen in haar ooghoeken en ik weet dat het einde zoek is zodra het langs haar wangen begint te stromen. En dat er in elk geval geen einde aan komt voor Joshua haar in tranen heeft gezien. Daar zorgt ze wel voor.
Maar goed, dat wist ik van tevoren. Nu ik A heb gezegd, moet ik door naar B, want ik weet niet of ik ooit nog wel de moed bijeen kan rapen om er weer over te beginnen.
‘Ik beschuldigde je nergens van,’ zeg ik op vlakke toon. Een van ons zal toch kalm moeten blijven. ‘Ik zei alleen dat jij de gewoonte hebt om te wachten tot ik opneem, in plaats van het zelf te doen, en ik zou het fijn vinden als we dat een beetje beter zouden verdelen, meer niet.’
Ik zie hem, die ene traan die zich een weg naar buiten baant, en de weg vrijmaakt voor zijn talloze broertjes en zusjes.