Verbroken(50)
‘Weet je zeker dat je ze goed...’
‘Ik weet heus wel hoe ik pagina’s moet nummeren, Faith.’ Hij vloekte binnensmonds toen hij zag dat ook bij hem pagina elf ontbrak.
‘Waarom haalt iemand een pagina weg en stuurt er incidentenrapporten voor in de plaats?’
‘Ik zal eens kijken of Sara...’
Achter zich hoorde hij een geluid. Een kuchje of genies. Hij vermoedde dat Knox in de kijkruimte stond om hen af te luisteren.
‘Will?’
Hij stond op, maakte een stapeltje van de papieren en stopte ze weer in de dossiermap. ‘Ben je nog steeds van plan met Thanksgiving naar je moeder te gaan?’
Ze begreep hem niet meteen en zweeg even. ‘Ik zou je wel meevragen als...’
‘Angie heeft een verrassing voor me. Je weet hoe dol ze op koken is.’ Hij liep de gang op, bleef bij de voorraadkast staan en roffelde met zijn knokkels op de deur. ‘Bedankt voor uw hulp, agent Knox.’ De deur ging niet open, maar Will hoorde wel geschuifel van voeten. ‘Ik weet de weg.’
Faith zei pas weer iets toen hij in de recherchekamer was. ‘Alles veilig?’
‘Nog één minuut.’
‘Dus Angie is dol op koken.’ Ze liet een diepe lach horen. ‘Wanneer heb je de ongrijpbare mevrouw Trent eigenlijk voor het laatst gezien?’
Er waren zeven maanden verstreken sinds Angie voor het laatst was opgedoken, maar dat ging Faith niks aan. ‘Hoe gaat het met Betty?’
‘Ik heb een kind grootgebracht, Will. Dan kan ik ook voor je hond zorgen.’
Will duwde de glazen voordeur open en liep de motregen in. Zijn auto stond aan het eind van het parkeerterrein. ‘Honden zijn gevoeliger dan kinderen.’
‘Dan ben je duidelijk nooit in de buurt van een nukkige elfjarige geweest.’
Hij wierp een blik over zijn schouder. Knox, of in elk geval iemand die als twee druppels water op Knox leek, stond voor het raam. Will liep opzettelijk langzaam en nonchalant. Hij zei pas weer iets toen hij goed en wel in de auto zat. ‘Er is nog iets wat me dwarszit bij de moord op dat meisje, Faith.’
‘Wat bedoel je?’
‘Noem het intuïtie.’ Will keek achterom naar het bureau. Aan de voorkant van het gebouw gingen een voor een de lichten uit. ‘Het komt wel heel goed uit dat de enige die me waarschijnlijk de ware toedracht had kunnen vertellen nu dood is.’
Zes
Lena hield Brads hand vast. Zijn huid voelde koel aan. De apparaten in de kamer piepten, bliepten en zoemden, maar toch wisten de artsen niet hoe Brad er echt aan toe was. Een paar uur terug had ze een verpleegster ‘kantje boord’ horen zeggen, maar Brad zag er in Lena’s ogen nog hetzelfde uit. Hij rook ook hetzelfde. Naar iets antiseptisch, zweet en die stomme Axe-douchegel die hij was gaan gebruiken vanwege de tv-reclame.
‘Het komt goed, hoor,’ zei ze, en ze hoopte vurig dat het waar was. Al het slechts dat ze die dag over Brad had gedacht galmde als een klok door haar hoofd. Hij was niet gewiekst genoeg. Hij was niet geschikt voor dit werk. Als rechercheur ontbrak het hem aan deskundigheid. Was het Lena’s schuld dat hij gewond was geraakt, omdat ze haar mond had gehouden? Had ze tegen Frank moeten zeggen dat Brad niet in het team thuishoorde? Frank wist dat als geen ander. Al twee jaar lang ging er geen week voorbij waarin hij niet mompelde dat Brad eigenlijk ontslagen hoorde te worden. Tien minuten voor Brad werd neergestoken, had Frank hem nog de huid vol gescholden.