Troost en Geluk(81)
Wat er toen gebeurde verraste Jim Stapleton net zo als Vincent. Sean nam het stuk hout in zijn twee handen, hief het hoog op en liet het met alle kracht die hij in zich had neerkomen op de nek en de schouders van zijn zoon. Die daad bracht Stapleton tot een verbluft zwijgen. Sean daarentegen barstte los in een stroom van verontschuldigingen, maar Vincent gaf geen kik. Hij wankelde naar voren, bracht zijn handen naar zijn hoofd, keerde zich om en keek verdwaasd naar zijn vader die bleef doorpraten. 'Het was de enige manier, Vin. Echt de enige manier.' De oudere man stond haast in tranen toe te kijken hoe zijn zoon naar de tafel wankelde en daar steun zocht. Hij negeerde Stapleton, liep naar Vin toe en smeekte hem haast huilend: 'Laat mij dit doen. Vertrouw me nou maar, jongen. Laat het aan mij over. Ga jij maar naar beneden. Ga naar huis.'
Vincent richtte zich op en schudde wild met zijn hoofd, maar de klap was zo hard geweest dat hij nog nazinderde.
'Ga nou maar. Ga, jongen.' Sean haalde de lantaarn uit zijn zak en duwde die in Vincents onvaste hand. 'Ga naar beneden en zeg dat er iemand boven moet komen, je moeder of Hannah. Ga nou maar, jongen.' Hij klonk tegelijkertijd smekend en overredend.
Terwijl Sean zijn zoon naar de deur bracht, schudde Vincent nogmaals zijn hoofd, maar nog half verdoofd door de klap liet hij zich naar buiten brengen. Sean duwde hem zachtjes het terras over. Bij het licht van het raam zag hij zijn zoon op het einde het terras naar beneden stappen en weglopen in de duisternis.
Stapleton stond nog steeds verbijsterd naar de deur te staren toen Sean weer binnenkwam. O'Connor raapte meteen het slaghout weer op. Terwijl hij het met beide handen vasthield zei hij: 'Ik geef je precies één minuut om te vertrekken.'
'Tegen wie denk je dat je hebt?'
'Ik weet heel goed tegen wie ik het heb: tegen een gore, laffe, verachtelijke vent... Ik geef je de kans om uit eigen vrije wil weg te gaan, want als hij bij zijn positieven komt regelt hij het voor je. Ik zeg erbij dat ik wou dat ik de moed had om je zelf aan te pakken. En nog even wat anders. Als het mogelijk was geweest om de politie te laten komen, hadden ze hier nu al gestaan. Hoepel nu maar op, en ga terug naar waar je vandaan gekomen bent. Je bent met de auto gekomen en bid tot God dat je op dezelfde manier wegkomt, want ik waarschuw je, ik geef geen cent voor je leven als hij je hier straks nog vindt.'
Sean werd even afgeleid door Constance die kreunde en probeerde om overeind te komen, maar hij ging niet naar haar toe. Hij keek weer naar Jim, die nog steeds het houten beeldje vasthield. Met een ruk draaide Stapleton zich toen om, gooide het in het vuur en bleef even kijken hoe de vlammen eraan likten. Vervolgens raapte hij zijn met scherven bedekte hoed van de vloer, plantte hem op zijn hoofd en terwijl hij zijn jas dichtknoopte liep hij langs Sean, zonder zijn blik van hem af te wenden. Bij de deur aarzelde hij even, alsof de sneeuwstorm hem afschrok, maar toen boog hij zijn hoofd en ging naar buiten.
Constance kreunde weer en probeerde op te krabbelen. Sean sloeg zijn armen om haar heen en zei: 'Stil maar. Stil. Kom maar.' Hij bracht haar naar de bank en liet haar daarop zitten. Hij wreef haar over de rug en tilde voorzichtig haar voeten op de bank, waarbij hij tegen haar sprak alsof ze een kind was: 'Ga maar lekker liggen. Rustig maar. De vrouwen komen er zo aan.' Hij boog zich over haar heen om haar haren weg te strijken van de blauwe plekken op haar voorhoofd en wangen en mompelde: 'Godallemachtig! Morgen zal ze helemaal bont en blauw zien. Wat een beest van een vent! Hij was gek, compleet waanzinnig. En kijk die kamer nou eens... Wat? Wat zeg je, kindje?' Hij legde zijn hand rond zijn oorschelp om te horen wat ze met haar gezwollen lippen probeerde te zeggen.
Hij vroeg: 'Wat moet stoppen?' Hij trok een grimas en zei: 'Rustig maar, liefje. Het is voorbij.'
Toen Constance 'Blijf, blijf prevelde, zei hij: 'Ja, natuurlijk blijf ik bij je. We laten je niet alleen.' Toen ze haar hoofd draaide en probeerde van de bank af te komen, besefte hij dat hij haar verkeerd had begrepen. Hij duwde haar zachtjes achterover en zei: 'Toe. Toe maar. Maak je niet overstuur.' Hij keek naar de openstaande deur, waardoor sneeuw naar binnen dwarrelde. Omdat hij meende iets te horen ging hij er snel heen, stak zijn hoofd naar buiten en speurde het terras af. Maar er kwam niemand naar boven. Waar bleven ze toch? Ze had een vrouw nodig, die haar gezicht kon wassen en haar naar bed kon brengen. Plotseling sloeg hij zijn hand voor zijn mond. Had hij Vin zo hard geraakt dat hij onderweg was flauwgevallen? Het enige wat hij kon doen was naar de heuveltop hollen en hard naar beneden schreeuwen, ze stonden vast op de uitkijk. Hij keek snel achterom naar de kamer en rende het terras over, door het veld naar de heuveltop, waar hij zijn handen aan zijn mond zette en in de witte nacht schreeuwde: 'Hallo! Hallo! Vin! Vin! Florence!'