Tess Gerritsen(21)
‘Omdat we kinderen zijn?’
‘Forensische pathologie is een vak dat wordt onderwezen aan studenten in de medicijnen. Zelfs volwassenen vinden het over het algemeen schokkend.’
‘Wij niet,’ zei de Aziatische jongen. ‘Maar misschien heeft Julian u niet verteld wie we zijn.’
Jullie zijn een stelletje eigenaardige kinderen, dacht Maura. Ze keek hen na toen ze het lokaal verlieten, hun exodus begeleid door het geluid van schuifelende schoenzolen en krakende vloeren. In de stilte die volgde, gaapte Beer verveeld, drentelde naar Julian en likte zijn hand.
‘Wat bedoelde hij met “wie we zijn”?’ vroeg Maura.
Het was de docent die antwoord gaf. ‘Zoals veel van zijn klasgenoten flapt de jonge meneer Chinn er vaak iets uit zonder eerst na te denken. Probeert u vooral niet een diepe betekenis te vinden in zijn onvolwassen geklets.’ Hij keek met een zure blik over zijn bril heen naar Maura. ‘Ik ben David Pasquantonio. Julian heeft ons verteld dat u een poosje bij ons komt logeren, dr. Isles.’ Hij keek naar de jongen en glimlachte flauwtjes. ‘Julian kan goed leren, maar hij moet dringend zijn Engels bijspijkeren, want hij maakt nog veel te veel spelfouten. Aan de andere kant is hij altijd degene die als eerste zeldzame botanische exemplaren ontdekt.’
Julian grijnsde, ook al was het compliment doorweven met kritiek. ‘Ik zal aan mijn spelling werken, meneer.’
‘Ik wens u een prettig verblijf op Evensong, dr. Isles,’ zei Pasquantonio. Hij begon zijn paperassen bij elkaar te pakken. ‘U boft, want dit is de rustigste tijd van het jaar. Niet al te veel kinderen die de trappen op en af denderen als een kudde olifanten.’
Maura keek naar het bosje paarse bloemen in zijn hand. ‘Monnikskap.’
Pasquantonio knikte. ‘Aconitum. Heel goed.’
Ze keek naar de planten op de tafel. ‘Vingerhoedskruid. Nachtschade. Rabarber.’
‘En dit?’ Hij liet haar een takje met verdroogde blaadjes zien. ‘Extra punten als u me kunt vertellen van welke bloeiende struik dit afkomstig is.’
‘Van de oleander.’
Hij keek haar aan. Zijn bleke ogen lichtten geïnteresseerd op. ‘U hebt de plant herkend ondanks dat hij in deze streken niet voorkomt.’ Hij knikte waarderend. ‘Chapeau.’
‘Ik ben opgegroeid in Californië. Daar groeit de oleander overal.’
‘En u houdt vast van tuinieren.’
‘Het is een hobby van me. Maar ik ben patholoog en daarom weet ik dat dit allemaal giftige planten zijn.’
Hij knikte. ‘En sommige giftige planten zijn erg mooi. We kweken monnikskap en vingerhoedskruid in onze bloementuin. Er groeit rabarber in de moestuin. En de nachtschade met zijn geurige bloemen en besjes ontspruit overal als onkruid. Overal om ons heen zijn instrumenten van de dood te vinden, vaak in een prachtige vermomming.’
‘Onderwijst u dat aan de kinderen?’
‘Zij hebben deze kennis net zo hard nodig als ieder ander. Dan leren ze tenminste dat de natuur gevaarlijk kan zijn, zoals u weet.’ Hij legde de monsters op een plank en pakte het stapeltje paperassen. ‘Het was prettig om met u kennis te maken, dr. Isles,’ zei hij, en tegen Julian: ‘Meneer Perkins, het bezoek van dr. Isles is geen excuus om je huiswerk te laat in te leveren. Laat dat duidelijk zijn.’
‘Ja, meneer,’ zei Julian beleefd en hij bleef ernstig kijken tot de leraar door de gang was weggelopen en buiten gehoorsafstand was. Toen barstte hij in lachen uit. ‘Nu weet je waarom we hem Planten-Pasky noemen.’
‘Hij lijkt me geen gezellige leraar.’
‘Dat is hij ook niet. Hij zou het liefst alleen maar met zijn planten praten.’
‘Ik hoop niet dat al je docenten zulke vreemde types zijn.’
‘Op deze school is iedereen vreemd. Daarom is het hier zo interessant. Normaal is saai, om juffrouw Saul maar even te citeren.’
Ze glimlachte en legde haar hand weer op zijn wang. Ditmaal vond hij het niet erg. ‘Je klinkt alsof je hier gelukkig bent, Rat. Kun je goed met de anderen overweg?’
‘Veel beter dan op mijn oude school.’
Op zijn oude school, in Wyoming, had Julian het erg moeilijk gehad. Hij werd door iedereen gepest en haalde slechte cijfers. Ginds had hij niet bekendgestaan als een jongen die goed kon leren, maar als een jongen die regelmatig met de politie in aanraking kwam en op het schoolplein met iedereen op de vuist ging. Op zijn zestiende was hij hard op weg geweest naar de gevangenis.
Er zat dus een kern van waarheid in wat Julian had gezegd over dat hij vreemd was. Hij was geen gewone jongen en zou dat ook nooit worden. Dat hij door zijn eigen familie was verstoten en zich in zijn eentje in de wildernis in leven had moeten houden, had hem geleerd dat hij alleen op zichzelf kon rekenen. Hij had een man gedood. Het was een geval van noodweer geweest, maar wanneer je andermans bloed vergiet, ben je voor je leven getekend en Maura vroeg zich af in welke mate die herinnering hem bleef kwellen.