Reading Online Novel

Tegenlicht(97)



‘Waarmee ben je opgehouden?’ fluister ik.

‘Met die klotepillen. Ik slik ze niet meer.’

‘Waarom niet?’

Ze loopt naar het bed en haalt een sok onder haar matras vandaan. Er zit een plastic zakje in, dat ze er met duim en wijsvinger uit peutert. Het zakje bevat een handjevol tabletten.

‘Kijk, dit zijn ze.’ Ze zwaait het zakje heen en weer en volgt het met haar ogen alsof het een pendule is. ‘Deze had ik allemaal moeten slikken. Maar ik doe het mooi niet.’

‘Krijg je daar geen problemen mee, mama?’ fluister ik.

Ze hoort me niet. Kijkt nog steeds gebiologeerd naar het zakje. Mama ziet er een beetje vreemd uit vandaag. Haar ogen zijn niet gelijk opgemaakt, de zwarte lijnen van haar rechteroog zijn wat verder naar buiten doorgetrokken dan die van haar linkeroog. Haar haar is in een rommelig staartje op haar achterhoofd gebonden. Er schemert grijs door bij de slapen.

‘Weet je waar ik achter ben gekomen?’ vraagt ze. ‘Dat veel mensen hier op de afdeling helemaal niet gek zijn, maar gek worden gemaakt. Of toch tenminste…’ Ze stopt abrupt, kijkt me ineens recht aan. ‘… worden gehouden.’

‘Wat bedoel je?’

‘Die pillen die ze ons laten slikken maken een omgekeerde zombie van je. Je weet toch wat een zombie is?’

Ik knik. Sinds Thriller van Michael Jackson is er op de hele wereld niemand meer te vinden die niet weet wat dat betekent.

‘Je wordt geen levende dode, maar een dode levende.’

Ik herinner me een gesprek dat ik met zuster Ingrid had over de noodzaak van medicatie. ‘Zuster Ingrid zegt –’

‘Ja, ik weet wat Ingrid zegt: ze “stabiliseren mijn emoties”.’ Mama trekt een vies gezicht. ‘Verdomd. Die emoties van mij zijn zo stabiel dat ze muurvast zijn komen te zitten. Ik kan niet meer huilen, al zou ik het willen, ik kan niet eens kwaad worden, maar heel blij zijn lukt ook niet meer.’ Ze kijkt me recht aan. ‘Heb je Els nog gezien toen je binnenkwam?’

Ik schud mijn hoofd.

‘Ze hebben Els wéér andere medicijnen gegeven. Nou wordt ze gek van de hoofdpijn en de maagkrampen. Krijgt ze ook weer pillen voor. Maar goed. Ik doe niet meer mee.’ Ze duwt het zakje terug en verstopt de sok zorgvuldig onder de matras. Blikt opnieuw in de richting van de deur, schichtig. ‘Ik wil weer weten wie ik was, Veertje. Wie ik ben. Gewoon weer eens iets voelen in mijn lijf, iets wat écht is. Van mij, wat uit mezelf komt. Heb jij dan niets aan me gemerkt? Ik was zo súf, joh. Zó suf.’

‘Je bent de laatste tijd rustiger,’ zeg ik. Het is niet de hele waarheid, maar ik wil haar niet ongerust maken. Aan de buitenkant is er geen verschil: mama ziet er nog steeds uit als mijn moeder, ze ruikt als mijn moeder en voelt als mijn moeder. Maar ze gedroeg zich de laatste paar bezoeken inderdaad anders. Ze was veel rustiger, reageerde traag, bedachtzaam, afwezig bijna.

Mama pakt de huid van haar arm tussen duim en wijsvinger en knijpt erin. ‘Dit voel ik. Maar hier…’ Ze legt een platte hand op haar borst. ‘Hierbinnen was het dood. Weet je wat nog steeds morsdood is?’ Ze wijst naar haar tekenspullen, bakjes met kleurpotloden en een stapeltje maagdelijk wit tekenpapier op de hoek van haar bureau. ‘Wel tien keer per dag ga ik daar zitten om te gaan tekenen, maar zodra ik die punt op het papier druk, is alle inspiratie weg. Er gebeurt niets. En ik kan er niet eens om janken, al zou ik het willen.’ Ze graait een pakje sigaretten van haar bureautje, tikt er eentje uit en steekt hem aan.

‘Als je je medicijnen niet slikt, mam, wat gebeurt er dan?’

‘Nou, gewoon. Dan word ik weer zoals ik was. Zoals ik bén.’

‘Maar dat was toch… niet goed?’

Ze blaast de rook uit in de richting van het plafond. ‘Beter dan hoe het was. Ik ben al gestopt. Ik begin het verschil al te merken.’

‘Mag dat wel?’

Ze kijkt verstoord. ‘Natuurlijk niet. Maar weten zij veel.’

‘Merken ze het dan niet aan je?’

‘Nog niet.’ Ze haalt haar schouders op. ‘Binnenkort is er weer een bloedtest. Ik hoop dat ik dan kan bewijzen dat ik beter ben geworden. Dat ze me geloven. Daarom bewaar ik die pillen ook, dan kunnen ze het zelf zien.’ Ze pakt mijn hand. ‘Maar weet je wat ik denk, lieverd? Ik denk dat ik hier binnenkort wel weg kan. Ik ga me steeds beter voelen.’ Ze lacht. ‘Het zou eens tijd worden, hè, dat ik naar huis kom.’





50





‘Mooi hè?’

Ik knikte. ‘Prachtig.’

Aron schudde zijn rugzak van zijn schouder, zette hem in de schaduw op het harde zand en ging op een stenige verhoging zitten. Het was een smalle richel met nauwelijks voldoende ruimte voor ons tweeën.