Reading Online Novel

Tegenlicht(43)



Jolanda en Irene zitten hier ook; naast mij zijn ze de enige kinderen die zijn aangenomen van Sint Vincentius.

Ze zitten niet in dezelfde klas als ik. Daar heeft mama voor gezorgd. Toen ze hoorde dat Jolanda en Irene ook naar de mavo gingen, heeft ze papa gevraagd om met de schoolleiding te gaan praten. Hij had er speciaal zijn nette legerkleding voor aangedaan. Ik schaamde me dood dat hij zo, met zijn baret op en dat ‘uitgaanstenue’ aan met van die vouwen in zijn broek, naar mijn nieuwe school ging. Maar van dat gesprek kwam hij heel tevreden terug.

‘Schone lei, Vera,’ zei mama, en ze omarmde me. ‘En bedenk maar dat vanaf nu alles mooier wordt.’

Ik zie ze soms op het schoolplein staan, Jolanda en Irene. Dan ontloop ik hen gewoon. Zij doen op hun beurt net of ze me niet opmerken.

Misschien was dat opwachten en in elkaar slaan wel gewoon iets kinderachtigs, iets wat op de lagere school heel normaal is, maar in het voortgezet onderwijs niet meer.





23





Nico en ik zwommen in zee. Het zonlicht schitterde op de golven, twinkelende, lichtgevende puntjes die doofden en even verderop weer oplichtten in het ritme van de stroming. Nico bleef hier niet, zei hij. Hij wilde ergens anders naartoe. Hij had mijn arm vast en wilde me met zich mee sleuren.

Ik trok me los en bleef watertrappelen, met mijn hoofd net boven het wateroppervlak uit, waar ik de horizon nog kon zien, een horizon die me bekend voorkwam; ik zag de toren van de kerk in ons dorp, de rijtjeshuizen langs de rand, de zwartbonte koeien. Het bevreemdde me dat hier water was; er hoorde geen water te zijn, maar het zoute water prikte, ik voelde de stroming tegen mijn huid en deinde mee op de golven.

Nico praatte op me in. Hij zei dat hij me kwam redden. Hij verzekerde me dat er daarbeneden op de bodem ook zuurstof en zonlicht zouden zijn, dat ik hem echt wel kon vertrouwen, en dat het daar veel beter was dan hier. Ik hoefde geen hap lucht te pakken, geen duikflessen mee te nemen, niets – ik hoefde hem alleen maar te volgen. Het was een kwestie van vertrouwen, ik hoefde alleen maar te geloven dat het kon, me overgeven, net als in het verhaal van Peter Pan met het vliegpoeder en Tinkerbell.

Ik trok me los. Ik begon te schreeuwen dat hij me met rust moest laten. Ik probeerde naar het dorp te zwemmen, naar de kant, in de richting van waar ik vermoedde dat ’t Fort zou zijn, maar iets zoog me naar beneden toe, trok aan mijn benen, ik kreeg water binnen, zout water dat in mijn longen stroomde, en ineens schrok ik wakker.

De laatste gedachte uit mijn droom zou me de rest van de dag bijblijven: Vraag me niet om je te vertrouwen, Nico, want dat zal ik nooit doen.





Vierentwintig





Ze stommelt de trap af. Ik zie haar vallen: ik zie haar lijf als een rubberen pop over de basalten treden naar beneden stuiteren.

Stil blijft ze liggen. Onder aan de trap, tegen de muur, met haar voeten omhoog. Haar boekentas is verderop in de gang terechtgekomen, haar boeken en schriften liggen verspreid over de geelgemarmerde vloertegeltjes.

Iedereen begint te lachen. Hard en honend. Er gaan leerlingen om haar heen staan.

Niemand doet iets.

Niemand steekt een hand uit.

‘Seksbom! Seksbom! Seksbom!’

Ik kan niet meer ademen. Een fluittoon vult mijn hoofd.

‘Moet je die doos zien liggen, wat een stomme duts!’ zegt Jeannette. Ze stoot me aan.

Het meisje begint te huilen, er verschijnen vlekken op haar gezicht. ‘Ik ben geduwd,’ hoor ik haar zeggen. Ze snikt het eerder dan dat ze het zegt, maar haar stemgeluid gaat verloren in het gejoel. Ze kijkt door haar brillenglazen omhoog, naar ons. Naar ons allemaal.

Ze kijkt ook naar mij.

Ik kijk omhoog, naar de draaiing van de trap daarboven. De trap is lang en hard en heeft treden met scherpe hoeken.

Ze had wel dood kunnen zijn.

Ze had werkelijk dood kunnen vallen van die hoogte. Haar rug kunnen breken. Haar nek. Haar schedel.

Boven aan de trap staan klasgenoten wild te gebaren naar een toegesnelde leraar.

‘Ik deed niks!’

‘Ze struikelde over d’r eigen veters, die duts.’

‘Koekwous.’

Ik omklem mijn boekentas, druk het stugge, sterk ruikende leer tegen me aan. Jeannette zegt weer iets tegen me, maar het lukt me niet om haar woorden te onderscheiden van al die andere stemmen, de tientallen stemmen die door het trappenhuis galmen, het gesnater, hoog en ijl, het bulderende gelach. Opwinding, opgetogenheid.

Hyena’s.

Ook hier.





24





De droom zat me niet lekker.

Ik had nooit eerder over Nico gedroomd, niet op deze manier. Het had zo echt geleken, eerder een visioen dan een droom, alsof hij een voorspellende waarde bezat. Ik vocht tegen de onnozele neiging om buiten te gaan controleren of de polder vannacht was overstroomd – er liep niet eens een rivier in de buurt, alleen een kanaal.

Nadat ik een kop koffie had gezet en op mijn laptop aan de keukentafel mijn e-mail had doorgenomen, logde ik in op het Gmail-account dat Nico en ik voor onszelf hadden gereserveerd.