Reading Online Novel

Stil Bloed(27)



‘Er is iets wat je misschien moet weten’, zei hij na een tijdje. ‘Ik zal er onnoemelijk veel last mee krijgen, maar goed. Tango Charlie en Tom Franssen kenden elkaar. Ze zijn samen opgegroeid.’

‘Hè?’

Hij knikte. ‘Allebei uit Stene, en allebei zoon van een visser. Zowat de enige twee die het gemaakt hebben. Ze zijn samen…’

‘Shit, Lino, komaan!’ riep Liese. ‘Dat vertel je me nu? Ik wist dat er iets was toen ik Coleyne hem bij zijn voornaam hoorde noemen!’ Even zat ze stuurs voor zich uit te kijken. ‘Je had me dit veel eerder moeten vertellen.’

Borms reageerde verongelijkt. ‘Als het belangrijk zou geweest zijn voor het onderzoek wel, ja. Ze waren gewoon jeugdvrienden, Liese, nondedju!’

Ze zwegen.

‘Oké,’ zei Liese rustig, ‘vertel me dan nu gewoon wat je weet, goed?’

‘Niet veel meer dan ik je daarnet zei. Onafscheidelijk toen ze klein waren, samen naar school geweest, samen in de vakanties, echte maten, allez. Van wat Coleyne vertelde, begrijp ik dat ze uit elkaar gegroeid zijn toen ze verder gingen studeren.’

‘Zagen ze elkaar nog regelmatig, denk je?’

‘Volgens hem niet, in ieder geval. Toen het gebeurd is, had hij Franssen al in geen jaren gezien. Maar ik zag wel dat hij er ondersteboven van was.’

Liese knikte.

‘Ik zeg het je alleen maar om je te laten inzien waarom Tango Charlie zo verbeten reageert’, ging Lino verder. ‘Dit is voor hem geen gewone moordzaak.’

De moeder van Tom Franssen woonde net buiten de dorpskern van Stene. Het was het middelste huis in een kleine verkaveling die tegen akkers en weilanden aanschuurde.

Er was wat onwennigheid eerst, wat wrevel zelfs bij de vrouw in haar zwarte jurk waarover ze, ondanks de temperatuur buiten, een grijs gebreid vestje had aangetrokken. Maar de innemende glimlach van Borms en het feit dat de hoofdinspecteur vloeiend Oostends tegen haar praatte, verzachtte haar weerstand tegen die madame die helemaal uit Brussel kwam om haar lastig te vallen over haar dode zoon. Liese stelde het eerste kwartier geen enkele vraag over Tom, en ook dat hielp om de oude vrouw te ontdooien.

‘Was dit uw man?’ vroeg Liese. Ze stond voor een donkerhouten dressoir met, tussen alle foto’s en prullaria waarmee het was volgestouwd, een foto van een visser voor een boot.

‘Wat zegt ze?’ vroeg de vrouw aan Lino, die naast de versleten bank stond waarop ze zat. Het was geen bitsige opmerking, wel integendeel, merkte Liese op, toen ze naar haar gezicht keek.

‘Het spijt me.’ Liese glimlachte. ‘Ik spreek geen Oostends. Geen enkel dialect eigenlijk.’

‘Het Oostends is geen dialect,’ zei Lino, ‘het is een taal.’

De oude vrouw bekeek de hoofdinspecteur en knikte instemmend. Ze had haar handen in haar schoot gelegd, gehavende, verweerde handen vol kleine groeven en littekens, even verweerd en gehavend als haar gezicht, zag Liese.

‘De Franssens waren altijd vissers’, zei ze, waarmee ze Lieses vraag over de foto beantwoordde. ‘Met hun eigen boot, madame.’

Wat volgde ging zo snel dat Liese er alleen de context van begreep, genoeg in ieder geval om te snappen dat de familie vroeger pal aan de zee had gewoond, maar toen onteigend was.

‘Dat heeft ’m gelukkig niet moeten meemaken.’ De vrouw staarde naar de foto die Liese losjes in haar hand hield. ‘Ze zijn alle twee verdronken.’

Liese begreep het even niet, maar ze wachtte.

‘In november ’93 zijn ze vertrokken. Mijne man en onze oudste zoon. Hij was twintig jaar.’

De oude vrouw was opeens ver weg.

Na een volle minuut stilte ging Liese naast haar op de bruine stoffen bank zitten.

‘Tom is geen visser geworden’, zei ze.

‘Nee.’

De vrouw stak haar arm uit en greep een foto die op een bijzettafeltje naast de bank stond. Tom Franssen in een café, met een opgerold document in zijn vuist en een lach die de hele wereld aankon.

‘Toen had hij gedaan met zijn hogere studies’, zei de moeder. ‘In Brussel.’

‘U moet heel trots op hem geweest zijn.’

Ze knikte. Haalde toen diep adem.

‘Tom was mijn keppekind’, zei ze.

Er hing opeens zo’n droefheid in de kamer dat noch Liese, noch Lino Borms er iets aan wilde toevoegen.

Pas in de auto spraken ze opnieuw met elkaar.

‘Wat is een keppekind?’ vroeg Liese.

‘Het kind dat je koestert. In dit geval zal het wel betekend hebben dat kleine Tom verwend werd en absoluut geen visser mocht worden.’

Liese zuchtte. ‘Arme vrouw. Twee kinderen, en al allebei dood.’ Na een tijdje keek ze Borms aan. ‘Gebeurt dat veel, zo’n drama op zee?’

Hij haalde de schouders op en stuurde de donkerblauwe Opel Astra opnieuw in de richting van het centrum. ‘Niet elke week natuurlijk, maar toch meer dan je denkt. Drie maanden geleden nog is een vissersboot gezonken. Vier doden.’ Hij loenste naar Liese, zijn gezicht stond ernstig. ‘Als er ergens anders vier mensen tegelijk omkomen, dan staan de kranten dagenlang vol. Als er in Oostende een boot zinkt, dan begraven we de vissers. En we zwijgen erover.’