Spoor(169)
Hij zet zijn bord en bestek in de vaatwasser en bedankt Margaret voor de biefstuk en de broodjes van tussen de middag.
‘Hunger is the best sauce,’ zegt ze. ‘Morgen ga ik iets nieuws proberen. Kip, rijpe cheddar en speciale perzikchutney die ik bij Bizerca heb gekocht. Je moet eerlijk zeggen of je het lekker vindt.’
‘Je verwent me.’
Ze glimlacht. ‘Zolang er niet ergens een Porsche in een garage staat.’ Ze haalt de pan van het fornuis en loopt naar de gootsteen. ‘So now, what’s next?’ vraagt ze.
‘Nu volg ik het spoor van het geld.’
Ze komt weer naar hem toe, plotseling met een ernstig gezicht. ‘Je vindt hem niet meer levend terug, hè?’
‘Nee, ik denk niet dat die kans bestaat. En zij weet het nu ook. Al heeft ze gezegd dat ze de mogelijkheid al had geaccepteerd. Ze was blijven hopen. Tot vanavond.’
‘Redt ze het wel?’
Ze waren in volmaakte stilte van de Self Storage in Soutrivier teruggereden naar haar huis in Parklands. Ze zat in elkaar gedoken, gebroken, haar handen in haar schoot, stil. Voor haar huis had hij Tanja Flint gevraagd of hij haar niet beter naar haar schoonmoeder kon brengen.
Ze had driftig haar hoofd geschud, ondanks de vermoeidheid.
‘Je kunt vanavond bij Margaret en mij komen logeren.’
Ze zat naar haar handen te staren, haalde uiteindelijk diep adem, keek hem aan met haar uitgeputte ogen en zei: ‘Ik zal moeten leren alleen te zijn.’
Ze deed het portier open. Toen hij hetzelfde deed om met haar mee te lopen naar de voordeur, zei ze: ‘Nee, niet doen.’
Hij had haar nagekeken. Ze was tot halverwege het tegelpad gelopen, was toen even blijven staan, had haar schouders rechtgetrokken en haar kin geheven.
‘Ik denk het wel,’ zegt hij tegen Margaret.
95
Even over achten die ochtend, nog voordat hij zijn kilometers heeft ingevoerd en zijn uren geboekt, belt hij Gustie Flint.
‘Het spijt me dat ik u zo vroeg moet lastigvallen,’ zegt hij. Op de achtergrond hoort hij haar hondjes blaffen.
‘O, dat geeft niet. Je kunt wel horen dat ik niet kan uitslapen.’
‘Mevrouw, ik begrijp dat het een vertrouwelijke afspraak tussen u en uw zoon kan zijn, maar het is heel belangrijk dat u het vertelt: heeft Danie het afgelopen jaar geld van u geleend?’
Heel even is alleen het gekef van de chihuahua’s te horen. Dan zegt ze: ‘Hoezo? Wat is er gebeurd?’
Hij had die vraag al verwacht, maar hij gaat het haar niet vertellen. ‘Er is niets gebeurd. Ik probeer alleen zo grondig mogelijk te zijn.’
‘Nee. Beslist niet,’ zegt ze met onderdrukte verontwaardiging. ‘Danie wist dat ik weduwe ben.’
Die in luxe leeft, denkt Joubert. ‘Dus hij is u echt niet om een lening komen vragen?’ Zijn mobiel begint te rinkelen. Hij haalt hem uit zijn zak.
‘Nee. Maar ik heb nog steeds het idee dat je dat om een reden vraagt.’
‘Mevrouw, ik krijg een ander telefoontje, dank u wel.’
‘Ik heb het recht om te weten...’
Hij hangt op, want hij herkent het nummer op zijn mobiel. Het is Tanja Flint. Hij neemt op.
‘Tanja?’
‘Je kunt beter komen kijken,’ zegt ze. Er klinkt iets in haar stem door, iets dringends.
‘Waar ben je? Wat is er gebeurd?’
‘Ik ben op mijn werk. Iemand heeft... Alsjeblieft, het is beter als je komt kijken.’
‘Ben je veilig?’
‘Ja,’ zegt ze. ‘De politie is er.’
Haar bedrijf is gevestigd in een complex voor kleine ondernemingen in de Stellastraat, Montague Gardens. Er is alleen een uithangbord van een meter breed met het silhouet van de spion, de afbeelding van het niervormige zwembad en de woorden undercover. protect your pool. Voor de deur staan twee patrouillewagens van de saps.
Als hij naar binnen loopt, ziet hij haar in de werkplaats staan bij twee politieagenten in uniform. Blauw en zwart pvc op brede rollen, een afdekzeil dat bijna klaar is, gereedschapskasten tegen de muur. Tanja ziet hem en wijst onmiddellijk naar de hoge witte muur rechts van hem.
In grote, rode spuitbusletters staat daar: kap ermee.
Hij komt naast haar staan.
‘Ze hebben boven spullen kapotgemaakt,’ zegt ze. Hij begrijpt haar toon niet. Die is kalm. Tevreden.
Hij kijkt. Er is een betonnen trap die naar een houten platform leidt. Hij ziet de poten van een bureau dat is omgegooid, en op zijn kop staat.
‘Is dit de detective?’ vraagt een van de geüniformeerde agenten, een zwarte sergeant.
‘Dat ben ik,’ zegt Joubert. Hij haalt een visitekaartje uit zijn zak en steekt het uit.
‘U moet op inspecteur Butshingi wachten. Hij komt eraan.’
Dan zegt Tanja Flint met iets van vreugde in haar stem: ‘Ik wist dat het iemand anders was. Ik wist het...’