Slaap(128)
‘Wat doe je?’
Ze remt nog meer af en rijdt langzaam naar een grote bult toe die midden in de containergang ligt. Het lijkt een grijze deken met duct tape, die bezig is onder te sneeuwen.
‘Wat is er, Disa?’ vraagt Joona gestrest. ‘Ben je al omgekeerd?’
‘Er ligt iets op de weg,’ zegt ze en ze stopt. ‘Ik kan er niet langs...’
‘Rij achteruit!’
‘Geef me heel even,’ zegt ze en ze legt haar mobiel op de stoel naast zich.
‘Disa!’ roept hij. ‘Niet uitstappen! Wegwezen daar! Disa!’
Ze hoort hem niet, want ze is uitgestapt en loopt verder. Fijne sneeuw wervelt door de lucht. Het is bijna volkomen stil en het licht van de hoge kranen valt niet in de diepe gang van gestapelde metalen kisten.
Er ontstaan eigenaardige tonen als de wind zich tussen de containers hoog boven haar perst.
In de verte knippert het waarschuwingslicht van een enorme vorkheftruck. De gele flikkeringen worden opgevangen door de vallende sneeuw.
Disa raakt vervuld van een plechtig, noodlottig gevoel als ze verder loopt in de stilte. Ze bedenkt dat ze de bundel opzij gaat slepen zodat ze erlangs kan, maar stopt dan en probeert haar blik te focussen.
De truck verdwijnt om een hoek en het enige wat rest is het ijskoude dimlicht van haar koplampen en die eeuwige sneeuwval.
Er lijkt iets onder de grijze deken te bewegen.
Disa knippert met haar ogen en aarzelt.
Alles is op dit moment zo wonderlijk stil en vredig. Sneeuwvlokken dwarrelen langzaam uit de dichte hemel.
Disa blijft staan en voelt haar hart bonzen in haar borst, waarna ze de laatste meters overbrugt.
163
Joona rijdt te snel als hij op de rotonde links afslaat, het voorspatbord knalt tegen de sneeuwwal, de banden denderen over de verijsde sneeuw. Hij draait aan het stuur, glijdt een stukje opzij, geeft meer gas, komt van de stoep af en rijdt zonder veel vaart te verliezen de Lindarängsvägen op.
De enorme grasvelden van Gärdet liggen onder de sneeuw en als een witte zee strekken ze zich uit naar Norra Djurgården.
Op het rechte stuk haalt hij een bus in, bereikt een snelheid van honderdzestig kilometer per uur, passeert woningen van gele baksteen. De auto slingert in de diepe wielsporen als hij vaart mindert om links af te slaan naar de haven. Sneeuw en ijs spatten op tegen de voorruit. Door het hoge hek rond de haven ziet hij in het nevelige schijnsel van de kraan dat er een lang, smal schip met containers wordt beladen.
Een roestbruine goederentrein is op weg naar de Frihamnen.
Joona richt zijn blik op de sneeuwwervelingen, de heiige duisternis en de verlaten loodsen. Met een scherpe bocht rijdt hij het haventerrein op, glijdt de vluchtheuvel over, vieze smurrie spat op, de banden spinnen.
De spoorbomen dalen, maar Joona geeft gas en de bomen bonken tegen het dak van de auto.
Hij scheurt het haventerrein op. Mensen komen aanlopen van de Tallink-terminal, een dunne sliert zwarte gestalten verdwijnt in het donker.
Ze kan niet ver weg zijn. Ze heeft de auto stilgezet en is uitgestapt. Iemand heeft haar afspraak verzet. Haar gedwongen hierheen te komen. Haar uit de auto laten stappen.
Hij toetert, mensen stappen opzij, een vrouw laat een koffer op wieltjes vallen en Joona rijdt er dwars overheen. Er klinkt geknars vanonder de auto.
Een vrachtwagen rijdt dreunend over de roro-laadklep de veerboot naar Sint-Petersburg binnen. Grote kluiten bruine, samengeperste sneeuw blijven achter op de grond.
Joona rijdt langs een lege parkeerplaats tussen pakhuis 5 en 6 en dan de hekken door naar de containerterminal.
Het terrein lijkt wel een stad met smalle straten en flatgebouwen zonder ramen. Hij ziet iets vanuit zijn ooghoek en remt abrupt, rijdt met gierende banden achteruit.
Disa’s auto staat in de gang recht voor hem. Hij is bedekt met een dun laagje sneeuw. Het voorportier staat open. Joona zet zijn auto stil en rent erheen. De motor is nog warm. Hij kijkt in de auto, er zijn geen sporen van geweld of strijd.
Hij inhaleert de ijzige lucht.
Disa is de auto uit gegaan en naar voren gelopen. Sneeuw vult haar sporen, maakt ze zacht.
‘Nee,’ fluistert hij.
Tien meter voor haar auto is de sneeuw platgetreden en een sleepspoor leidt naar opzij, niet meer dan een meter tussen de hoge wanden van containers in, waarna het ophoudt.
Onder de verse poedersneeuw is vagelijk een parelketting van bloeddruppels te zien.
Verderop is de sneeuw glad en onaangeroerd.
Joona weet zich ervan te weerhouden haar naam te roepen.
IJskristallen vallen kletterend op de containers. Hij doet een paar passen naar achter en ziet vijf iso-containers op twintig meter hoogte in de lucht schommelen. Op de onderste staat in witte letters op rood metaal: Hamburg Süd.
Die woorden had hij Disa vlak voor het gesprek werd afgebroken horen zeggen.
Joona rent door de gang naar de kraan met de container. De sneeuw is diep, hij verstapt zich op een stuk ijzer, knalt met zijn schouder tegen een gele container, maar loopt door.