Schaduwland(18)
Ik wil naar hem toe, ik wil hem helpen. Maar als ik in de buurt kom, duikt hij weg met opgeheven hand om me op afstand te houden.
‘Blijf alsjeblieft waar je bent. Kom vooral niet dichterbij.’
‘Waarom niet?’ Ik klink schor, onzeker en mijn handen trillen. ‘Heb ik iets verkeerd gedaan? Ik dacht... ik dacht, nu we hier zijn... omdat er nooit iets kan gebeuren in Zomerland... ik dacht dat het hier misschien veilig was om te proberen...’
‘Ever, dat is het niet.’ Hij schudt zijn hoofd en zijn ogen zijn donkerder dan ooit. De irissen zijn niet te onderscheiden van de kleur rondom, zijn ogen zijn twee zwarte knikkers. ‘En wie zegt er dat er hier niets kan gebeuren?’ Hij klinkt geïrriteerd, kijkt gespannen en hij is allesbehalve zichzelf. Van zijn onverstoorbare kalmte is niets te merken.
Mijn blik glijdt naar de grond en ik slik. Ik voel me zo stom. Wil ik dan zo graag intiem zijn met mijn vriend dat ik zijn leven daarvoor op het spel zet?
‘Ik dacht... ik nam aan dat...’ Mijn stem sterft weg als ik voor me zie wat er had kunnen gebeuren omdat ik zomaar iets aannam. Het zou letterlijk Damens einde kunnen betekenen. ‘Sorry.’ Ik schud mijn hoofd, wetend dat dit ene woordje lang niet goed genoeg is als verontschuldiging voor deze situatie. ‘Ik heb er niet goed over nagedacht. Ik weet niet wat ik moet zeggen.’
Dan sla ik mijn armen om mijn middel en mijn schouders zakken omlaag. Kon ik me maar zo klein maken dat niemand me meer zag. En toch, hè? Toch vraag ik me stiekem af wat er kan gebeuren op een plek zo vol magie, waar wondjes in een ogenblik genezen. Als we hier niet veilig zijn, waar dan wel?
Damen beantwoordt de vraag telepathisch. ‘Zomerland zit vol mogelijkheden. Alle mogelijkheden,’ zegt hij met nadruk. ‘Tot nu toe hebben we alleen de goede dingen gezien. Maar hoe weten we dat er geen schaduwkant bestaat? Misschien zit deze plek niet zo in elkaar als wij willen geloven.’
Ik blijf naar hem kijken en denk terug aan het moment dat ik Romy en Rayne voor het eerst ontmoette. Zij zeiden toen ook al zoiets. Ondertussen laat Damen een prachtig bankje van handgemaakt houtsnijwerk verschijnen. Hij gebaart me bij hem te komen zitten.
‘Kom.’ Hij knikt met zijn hoofd naar de bank. Ik ga zo ver mogelijk bij hem vandaan zitten. Ik durf niet dichterbij te komen, anders krijgt hij het straks weer op zijn heupen. ‘Ik moet je iets laten zien – iets wat je moet begrijpen. Sluit je ogen en maak je hoofd leeg. Alle loze gedachten en rommel moeten er even uit. Stel jezelf open voor alle visioenen die ik je zo zal sturen. Lukt dat?’
Ik knik en knijp mijn ogen dicht. Ik doe mijn best alle gedachten uit mijn hoofd te bannen, al zijn dat er genoeg: wat is er aan de hand? Is hij kwaad op me? Tuurlijk is hij kwaad op me! Hoe kan ik ook zo stom zijn! Maar hoe kwaad is kwaad? Is het mogelijk hem van gedachten te laten veranderen en opnieuw te beginnen? En zo gaat het lijstje paranoïde vragen nog wel even door. Sterker nog, het is een playlist die op eeuwige herhaling staat.
Het lukt uiteindelijk om alles stil te krijgen, maar zelfs na een poosje zie ik nog steeds niet veel meer dan een groot, zwart gat. Het voelt zwaar en oneindig.
‘Ik snap het niet,’ protesteer ik terwijl ik één oog open en naar hem gluur.
Hij schudt zijn hoofd en houdt zijn ogen stijf dicht. Met zijn wenkbrauwen gefronst in concentratie blijft hij zijn aandacht richten op het visioen. ‘Luister,’ zegt hij. ‘Blijf je concentreren. Sluit je ogen en zie wat ik je laat zien.’
Ik haal diep adem en probeer het nog een keer. Nog steeds zie ik niets anders dan een grote, zwarte, lege ruimte, waar een onheilspellende stilte heerst.
‘Eh... sorry, maar...’ Dit keer fluister ik om hem niet te kwetsen, maar ik weet zeker dat het experiment mislukt. ‘Ik zie niet veel meer dan duisternis en ik hoor al helemaal niks.’
‘Precies,’ fluistert hij terug, nog even geconcentreerd. ‘Pak mijn hand en graaf dieper. Duik verder omlaag dan het oppervlak, gebruik al je zintuigen en vertel me wat er gebeurt.’
Braaf doe ik wat hij zegt met mijn ogen weer dicht. Ik houd zijn hand vast en duw voorbij die stevige muur van duisternis. Daarachter zit nog meer van hetzelfde.
Totdat...
Tot...
Opeens word ik het zwarte gat in gezogen. Ik sla en schop wild om me heen, maar ik kan me nergens vasthouden of er iets tegen doen. Een vrije val de duisternis in, met mijn eigen gil als enige geluid. Net als ik denk dat er geen einde aan komt, is het afgelopen. Geen gegil meer. Geen beweging. Ik val niet meer, maar verder gebeurt er ook helemaal niets. Ik hang in het niets zonder ergens aan vastgebonden te zijn. Ik ben helemaal alleen op deze afgelegen, eenzame plek zonder begin of einde. Ik ben verloren in een donkere, sombere, peilloze diepte waar geen enkel lichtpuntje te ontdekken is. Achtergelaten in een oneindig niets. Alleen en eenzaam in een wereld die bestaat uit een eindeloze nacht. Dan begint het te dagen: hier hoor ik nu thuis...