Schaduwland(120)
‘Ik...’ Ze knippert een paar keer en hapt nog eens naar lucht. Haar aura is onzichtbaar en ik kan dus niet zien in welke stemming ze is, niet sinds ze net als ik onsterfelijk werd. ‘Ja, nou ja, ik ben gewoon geschokt. Nee, serieus, ik weet echt niet wat ik moet zeggen.’
Ik pers mijn lippen op elkaar en laat mijn handen op mijn schoot vallen, waarna ik begin te frunniken aan het armbandje met de paardenbitjes dat ik altijd draag. Ik schraap nerveus mijn keel. ‘Haven, luister. Het spijt me echt heel erg. Heel, heel erg. Je hebt echt geen idee hoe erg. Maar ik...’ Ik schud mijn hoofd en weet dat ik nu iets zinnigers moet zeggen. Maar toch wil ik graag mijn kant van het verhaal vertellen – de onmogelijke keuze waarvoor ik geplaatst werd, hoe het voelde haar zo bleek en hulpeloos, op het randje van de dood te zien, elke oppervlakkige ademhaling mogelijk haar laatste...
Maar voor ik kan beginnen aan mijn verhaal, leunt ze naar voren over de tafel en ze kijkt me met grote ogen aan. ‘Ben je niet goed wijs?’ Ze schudt haar hoofd. ‘Ga je gewoon je verontschuldigingen aanbieden, terwijl ik hier zit zonder dat ik de woorden kan vinden om te zeggen hoe gaaf, hoe vet, hoe geweldig dit is? Ik heb geen idee hoe ik je hier ooit voor moet bedanken!’
Watte?
‘Ik bedoel, dit is gewoon zo ongelooflijk, zo fugging cool!’ Ze grijnst breed en stuitert in haar stoel, haar gezicht straalt als een zonnetje. ‘Dit is toch echt het coolste, het fugging gaafste dat me ooit is overkomen! En dat heb ik aan jou te danken!’
Ik slik en kijk zenuwachtig om me heen, onzeker wat ik moet doen. Het is niet de reactie die ik verwachtte. Niet waarop ik me heb voorbereid. Maar het is wel precies de reactie waarvoor Damen me waarschuwde.
Damen – mijn beste vriend, mijn zielsverwant, de grote liefde van mijn leven en al mijn voorgaande levens. Mijn onwaarschijnlijk sexy, knappe, aantrekkelijke, getalenteerde, geduldige en begripvolle vriend die wist dat dit zou gebeuren en die me smeekte hem mee te laten gaan voor het geval dat. Maar daar was ik te eigenwijs voor. Ik wilde het zelf doen, in mijn eentje. Ik heb haar onsterfelijk gemaakt – ik heb haar gedwongen het elixir, de onsterfelijkheidsdrank, te drinken – en dus moet ik haar uitleggen hoe dat kon gebeuren. Al verloopt het niet echt volgens plan. Helemaal niet, zelfs.
‘Ik bedoel, het is net zoiets als een vampier worden, toch? Maar dan zonder bloed te hoeven drinken!’ Haar glinsterende ogen kijken me opgewekt aan. ‘O, en ik kan ook gewoon in de zon lopen en ik hoef niet in een doodskist te slapen!’ Haar stem wordt hoger en harder nu ze er plezier in krijgt. ‘Dit is zo ontzettend gaaf – het is net een droom die uitkomt! Alles wat ik ooit heb gewenst, komt nu eindelijk uit! Ik ben een vampier! Een schoonheid van een vampier en dat zonder al die akelige randvoorwaarden!’
‘Je bent geen vampier,’ zeg ik somber en met tegenzin. Hoe heeft het zover kunnen komen? ‘Die bestaan niet.’
Nee, vampiers bestaan niet, net als weerwolven, elfjes en feeën. Wat wel bestaat zijn onsterfelijken, en dankzij mij en Roman worden dat er met de maand meer.
‘Hoe weet je dat zo zeker?’ vraagt Haven nieuwsgierig met een wenkbrauw opgetrokken.
‘Omdat Damen al wat langer meegaat dan ik,’ antwoord ik. ‘En hij heeft er nooit eentje gezien – of iemand ontmoet die er ooit een gezien heeft. Volgens ons stammen de vampierlegendes wel af van onsterfelijken, maar met een paar afschrikwekkende toevoegingen. Het bloed zuigen, niet in de zon kunnen lopen en die knoflookallergie zijn er allemaal bij verzonnen.’ Ik buig naar haar toe. ‘Allemaal voor een extra dramatisch effect.’
‘Interessant.’ Ze knikt, maar haar gedachten zijn elders. ‘Kan ik nog wel cakejes eten?’ Ze gebaart naar het gedeukte aardbeientaartje, waarvan één kant is ingestort en geplet zit tegen het kartonnen doosje, terwijl de andere kant nog intact is en er smakelijk uitziet. ‘Of moet ik vanaf nu soms iets anders...’ Opeens worden haar ogen groot en voor ik kan ingrijpen, slaat ze met haar hand op tafel en piept: ‘O mijn god – dat drankje! Dat is het, hè? Die rode zooi die jij en Damen altijd naar binnen klokken? Dat is het, hè? Nou, waar wacht je nog op? Geef me het spul maar, dan is het meteen officieel! O, ik kan niet wachten!’
‘Ik heb niks bij me.’ Haar gezicht verandert van blij naar teleurgesteld en ik haast me uit te leggen waarom. ‘Luister, ik weet dat je het allemaal hartstikke gaaf vindt klinken, en dat is grotendeels ook terecht. Ik bedoel, je zult nooit ouder worden, nooit meer puisten krijgen, geen gespleten haarpunten. Je hoeft nooit de sportschool in en je wordt misschien zelfs nog een stuk langer... alles is mogelijk. Maar er is nog meer – bepaalde dingen die je moet weten – dingen die ik moet uitleggen, zodat je...’ Ik stop met praten als ik haar van haar stoel overeind zie springen, soepel als een kat. Dat is ook een van de bijwerkingen van onsterfelijkheid.