Reading Online Novel

Politie(82)



Als moordonderzoeker had Harry kunnen vertellen dat zoiets niet kón gebeuren. Dat kroongetuigen nooit ‘per ongeluk’ stierven. Wat had Arnold ook alweer gezegd? In vijfennegentig procent van de gevallen was het moord als iemand genoeg had te verliezen wanneer de dode zou getuigen.

Het paradoxale was natuurlijk dat Harry zelf een van degenen was die iets hadden te verliezen als Asajev getuigde. Veel te verliezen. Dus waarom zou hij zich druk maken? Waarom niet gewoon dankjewel zeggen, buigen en verdergaan met zijn leven? Daar was eigenlijk een simpel antwoord op: hij had last van beroepsdeformatie.

Harry smeet het rapport naar het eind van de lange eikenhouten tafel. Besloot morgen op zoek te gaan naar de fout. Nu moest hij eerst slapen.

Denk aan iets leuks.

Harry stond op, kleedde zich uit in de badkamer. Ging onder de douche staan, zette de kraan op gloeiend heet. Hij voelde het prikken en branden op zijn huid, hem straffen.

Denk aan iets leuks.

Hij droogde zich af, ging onder het schone, witte beddengoed liggen in hun tweepersoonsbed, sloot zijn ogen en probeerde snel in slaap te vallen. Maar de gedachten kwamen voor de slaap.

Hij had aan haar gedacht.

Toen hij met gesloten ogen op het wc-deksel zat en zich concentreerde, zich probeerde voor te stellen op een andere plek, toen had hij aan Silje Gravseng gedacht. Aan haar zachte, gebruinde huid, haar lippen, die hete adem tegen zijn gezicht, die wilde razernij in haar ogen, dat gespierde lichaam, haar vormen, de stevigheid, al die onrechtvaardige schoonheid van de jeugd.

Verdomme!

Haar hand was over zijn riem gegaan, naar zijn buik. Haar eigen lichaam dat op weg was naar het zijne. De houdgreep. Haar hoofd naar beneden, dat zachte, protesterende gekreun, die rechte rug met haar billen naar hem opgericht, sierlijk als een vogelstaart.

Verdomme, verdomme!

Hij ging rechtop in bed zitten. Van de foto op het nachtkastje lachte Rakel warm naar hem. Warm, verstandig, of ze alles wist. Maar wist ze het werkelijk? Als ze vijf seconden in zijn hoofd kon kijken, kon zien hoe hij werkelijk was, liep ze dan dodelijk verschrikt van hem weg? Of zijn we allemaal gelijk in ons hoofd, ligt het verschil slechts in wie het monster loslaat en wie dat niet doet?

Hij had aan haar gedacht. Gedacht aan dat hij deed wat zij wilde dat hij deed. Op het bureau, de stapel weggeduwd waarna de papieren als vlinders door de kamer fladderden voor ze op de grond vielen, vastplakten op hun bezwete huid, grof papier met kleine, zwarte letters die getallen over moord werden. Moord in het criminele milieu: bij een overval, een drugsdeal, voor geldelijk gewin, moord in de familiesfeer: eerwraak, uit jaloezie, moord in de seksuele sfeer. Hij had aan haar gedacht terwijl hij op de wc zat. En hij had het bekertje tot de rand toe gevuld.





Hoofdstuk 21

Beate Lønn gaapte, knipperde met haar ogen en staarde uit het raam van de tram. De ochtendzon deed zijn werk al en had de mist boven het Frogner-park bijna weggebrand. Het was leeg op de natte tennisbanen. Alleen een uitgemergelde, oudere man stond verloren op het gravel van een baan waar nog niet eens de netten waren opgehangen voor het seizoen. Hij staarde naar de tram. Dunne dijbenen staken uit een gedateerde tennisshort, een scheef geknoopt blauw shirt, zijn racket tikte hij zacht tegen de grond. Hij wacht op een tennispartner die niet komt, dacht Beate. Misschien omdat de afspraak een jaar geleden op deze tijd was en hij niet meer leefde. Ze wist hoe dat voor hem was.

Ze zag vaag het silhouet van de monoliet terwijl ze langs de toegangspoort van het park naar de halte gleden.

Zelf had ze vannacht een partner opgezocht, nadat Katrine de sleutel had opgehaald voor het magazijn van bewijsmateriaal. Daarom zat ze nu in de tram aan deze kant van de stad. Hij was een gewone man. Zo beschreef ze hem voor zichzelf. Geen man van wie ze droomde. Gewoon een man die ze af en toe nodig had. Zijn kinderen waren bij zijn ex en nu de kleine meid bij haar grootouders in Steinkjer was, hadden ze de tijd en de gelegenheid om elkaar wat vaker te zien. Toch merkte Beate dat ze dat begrensde. Dat het feitelijk belangrijker voor haar was te weten dat hij er was als mogelijkheid dan dat ze samen tijd doorbrachten. Hij kon hoe dan ook Jack niet vervangen, maar dat hinderde niet. Ze wilde geen vervanging, ze wilde dit. Iets anders, iets zonder verplichtingen, iets wat haar niet zo veel zou kosten als ze het kwijtraakte.

Beate staarde door het raam, naar de tegemoetkomende tram die naast haar tram was komen te staan. In de stilte kon ze het lage gezoem horen van de koptelefoon van het meisje dat naast haar zat. Ze herkende een irritante popsong uit de jaren negentig. In die tijd was ze het stilste meisje op de politieacademie geweest. Bleek, met een vervelende neiging tot blozen als er maar in haar richting werd gekeken. Maar gelukkig werd dat niet vaak gedaan. En degene die dat wel deed, vergat haar ook weer snel. Beate Lønn had het soort gezicht en uitstraling die haar tot een niet-gebeurtenis maakten, een pauzefiguurtje, visuele teflon.