Politie(77)
De komodovaraan was een paar meter van een waterplas gaan liggen waarin de waterbuffel verkoeling had gezocht. De waterbuffel leek zich niets aan te trekken van het drie meter lange, naar vlees hongerende monster dat rustig lag te wachten.
Rico voelde zich misselijk worden, hij zwaaide zijn benen uit bed. Zijn spieren deden pijn. Verdomme, dit was een echte griep.
Toen hij terugkwam uit de badkamer met de gal nog brandend in zijn keel, had hij twee besluiten genomen. Het eerste was dat hij naar zo’n kliniek zou gaan om daar sterke medicijnen te krijgen die ze in Noorwegen niet verstrekten. Het tweede besluit was dat als hij die had gekregen en zich weer wat beter voelde, hij Bratt zou bellen. Haar het signalement geven. Dan kon hij slapen.
Hij zette met de afstandsbediening het geluid harder. Een enthousiaste stem legde in het Engels uit dat men lang had gedacht dat the komodo dragon zijn prooi doodde door een beet waarbij zijn met bacteriën geïnfecteerde speeksel in de bloedbaan terechtkwam, maar dat ze onlangs hadden ontdekt dat de hagedis klieren met een gif had dat ervoor zorgde dat het bloed van het slachtoffer niet stolde waardoor het langzaam doodbloedde aan een ogenschijnlijk onschuldige wond.
Rico huiverde. Hij sloot zijn ogen om te gaan slapen. Rohypnol. Hij had eraan gedacht. Dat het helemaal geen griep was, maar dat het ontwenningsverschijnselen waren. En rohypnol was iets wat je hier in Pattaya min of meer bij roomservice kon bestellen. Hij sperde zijn ogen wijd open. Hij kreeg geen adem. In een ogenblik van pure, heftige paniek schoot Rico overeind en sloeg met zijn handen om de onzichtbare overvaller te stoppen. Het was net als in de Fiskebutikk, er was geen zuurstof in de kamer! Toen kregen de longen wat ze wilden hebben en hij viel terug op bed.
Hij staarde naar de deur.
Die was op slot.
Er was niemand. Niemand. Alleen hij.
Hoofdstuk 20
Katrine liep in het nachtelijk duister de heuvel op. Een bleek, anemisch maantje hing laag aan de hemel achter haar, maar de gevel van het hoofdbureau reflecteerde niets van het licht dat de maan ondanks alles toch op de aarde wierp, maar leek het op te slokken als een zwart gat. Ze tuurde op het compacte, zakelijke horloge dat ze van haar vader had, een gemankeerde politieman met de bijnaam Jern-Raft. Kwart over elf.
Ze liep langzaam naar de toegangsdeur van het hoofdbureau met zijn merkwaardige, starende koeienoog en die afwerende lompheid. Alsof hier al de verdenking begon.
Ze zwaaide naar de nachtwaker die links voor haar verborgen zat, maar die haar wel kon zien. Ze draaide de deur naar het atrium van het slot. Liep langs de onbemande receptie, nam de lift naar de kelder. Stapte uit en liep in het spaarzame licht door de betonnen gang, hoorde haar eigen voetstappen terwijl ze luisterde naar die van andere mensen.
Tijdens openingstijden stond de ijzeren deur naar het magazijn voor bewijsmateriaal altijd open en was de balie binnen bemand. Ze viste de sleutel die Beate haar had gegeven op, stak hem in het slot, draaide hem rond en opende de deur. Ze stapte naar binnen. Luisterde.
Toen deed ze de deur weer achter zich dicht.
Ze knipte haar lantaarn aan, klapte de klep van de balie op en liep het donker van de hal in. De duisternis was zo compact dat het licht van de lantaarn tijd nodig leek te hebben om zich erdoorheen te boren, de rijen met brede planken te verlichten die gevuld waren met plastic dozen waardoor je de voorwerpen die erin lagen slechts vaag kon zien.
Het moest iemand zijn met een zeer ordelijke geest die hier de scepter zwaaide, want de dozen stonden keurig in het gelid op de planken, de korte zijden naar voren gericht waardoor er een ononderbroken muur werd gevormd. Katrine liep snel terwijl ze de dossiernummers las die op de dozen geplakt waren. Ze waren genummerd naar datum en werden links in de ruimte opeenvolgend op de planken gezet, waar ze de plaats innamen van verouderde zaken waarvan het opgeslagen bewijsmateriaal kon worden teruggegeven aan de eigenaars of vernietigd.
Ze was bijna aan het eind van de ruimte gekomen, in de middelste rij, toen de lichtbundel op de doos viel die ze zocht. Die stond op de onderste plank en schraapte langs het cement toen ze hem naar voren trok. Ze wipte het deksel eraf. De inhoud klopte met het rapport. Een ijskrabber. Een stoelovertrek. Een plastic zak met een paar haren. Een plastic zakje met een stukje kauwgum. Ze legde de lantaarn neer, opende het zakje, pakte de inhoud er met een pincet uit en wilde een stukje afsnijden toen ze de vochtige lucht voelde bewegen.
Ze keek naar haar onderarm die in de lichtbundel te zien was en zag de schaduw van de fijne zwarte haartjes die rechtop stonden. Toen keek ze op, pakte de lantaarn en richtte die op de muur. Onder het plafond zat een ventilatierooster. Maar aangezien het slechts een rooster was, was het niet mogelijk dat het alleen de verplaatsing van lucht, die ze duidelijk had gevoeld, had veroorzaakt.