Outside in
Hoofdstuk 1
Mijn vingers verkrampten van de pijn en mijn beenspieren begonnen te trillen. Straaltjes zweet kropen over mijn rug omlaag en trokken een kriebelig spoor. Ik klampte me vast aan de metalen wand en ademde diep in. Toen mijn hartslag weer wat normaler werd, ontspande ik mijn rechterhand en reikte daarmee naar het volgende houvast – een kort stukje pijp dat uit de wand stak. Ik herhaalde die beweging met mijn linkerhand en klom nog een meter omhoog.
Ver beneden me werd de half afgebouwde constructie op niveau tien verlicht door felle lampen. Stemmen zweefden uit de diepte omhoog door de muffe, stoffige lucht. Ik was inmiddels voorbij het laatste zacht gloeiende blauwe licht. Boven me was nu niets dan inktzwarte duisternis.
Ik draaide mijn hoofd en liet de straal van de lamp op mijn voorhoofd over de wand zwenken, op zoek naar nog een pijp of iets anders om vast te grijpen. Logan had een speciale helm voor me ontworpen, met een lamp erin, zodat ik mijn handen vrij had bij het klimmen.
‘Trella?’
Ik schrok van Rileys stem. Mijn hand schoot los. Terwijl ik viel, vervloekte ik mezelf omdat ik mijn oorbel/ontvanger niet had uitgezet.
‘Ik weet dat je me kunt horen,’ zei hij geërgerd. ‘Waar ben je?’
Ik greep mijn veiligheidslijn stevig vast om mijn vaart af te remmen, waarbij ik mijn handen bijna ontvelde. Na wat voelde als een eeuwigheid bereikte ik het einde van de lijn en kwam ik met een schok tot stilstand, waardoor ik hard op mijn tong beet. Wild slingerde ik heen en weer aan de lijn, met de smaak van bloed in mijn mond en een hoofd vol spijt vanwege mijn stomme fout. Dat was het hoogste punt geweest dat ooit door mij of wie dan ook was bereikt, en nu kon ik weer opnieuw beginnen.
Riley gromde van frustratie. ‘Trella, je kunt later wel op onderzoek uitgaan. Je bent te laat voor de Commissievergadering. Ze zitten op je te wachten.’
Hij was niet de enige die gefrustreerd was. Al twaalf weken werd me beloofd dat ik tijd zou krijgen om de Expansie te verkennen. Al mijn eerdere tochten hadden nooit langer dan een uur geduurd, want dan werd ik weer opgetrommeld voor een belangrijke vergadering. Deze keer was ik vast van plan geweest om iedereen te negeren. Alleen was ik dus vergeten om die ontvanger uit te zetten.
Ik had gehoopt het dak van de Expansie te bereiken, maar mijn spieren waren nu zo moe dat het geen zin had om nog eens te proberen langs die wand omhoog te klauteren. Ik legde me erbij neer dat het ook deze keer niet ging lukken en maakte een einde aan het geslinger aan het touw door mijn handen tegen de wand te drukken en mijn vaart zo af te remmen.
De bouwers waren van plan een ladder te maken langs de wand van de Expansie, overal verlichting aan te leggen en uit te zoeken hoe hoog die enorme ruimte eigenlijk was. Maar de Commissie stond erop dat ze eerst de zes nieuwe niveaus voor de inwoners van Binnen afmaakten, zodat die meer ruimte hadden. Daar was ik het ook mee eens, maar mijn nieuwsgierigheid zou niet bevredigd zijn voordat ik wist waar het dak van de Expansie was.
Ik drukte op het bovenste knoopje van mijn shirt en zei tegen Riley: ‘Zeg tegen de Commissie dat ik er over een uur ben. Laat ze maar zonder mij beginnen. Ze hebben mij niet nodig om over al die kleine details te kibbelen.’
‘Je hebt helemaal gelijk,’ zei Riley. ‘Ze hebben jou uitsluitend nodig om te kibbelen over onbetekenende details, waardeloze details en tijdverspillende details.’
Hoewel begrijpelijk, was zijn sarcasme te scherp voor iemand die altijd zo beheerst en gelijkmatig was als Riley. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik.
‘Ik kan geen mensen vinden die de kapotte bedrading op niveau vijf kunnen repareren. Het is een grote puinhoop, maar ze zijn te druk bezig met niveau zes. We wonen nu al meer dan 147.000 weken in die vier niveaus, dus ik snap niet waarom er nu opeens zo’n haast bij is.’
Op elkaar gepropt leven in de onderste twee niveaus was ondraaglijk geweest, maar nu de oppers en de sloven verenigd waren, zou je verwachten dat er wat meer ruimte kwam. Helaas waren de oppers niet van plan om op hun eigen niveaus een beetje in te schikken voor de sloven. Ze beweerden dat dat de moeite niet was, omdat de nieuwe niveaus toch snel klaar zouden zijn.
‘Ik zal kijken wat ik kan doen,’ zei ik. Ik verplaatste mijn gewicht weer naar de wand en maakte het touw los van mijn veiligheidsharnas. Ik klom twee meter omlaag naar het dak van niveau tien en keek omhoog. De volgende keer moest ik een langer touw meenemen. Tegen die tijd zou niveau zes waarschijnlijk wel af zijn. Ik liep naar de trap die toegang gaf tot de niveaus onder me. Het was zo fijn dat ik me niet meer tussen de niveaus door hoefde te persen, in krappe kruipruimtes.
Voor ik bij de trap was, riep de voorman van de bouwers mijn naam.
Ik wachtte tot hij bij me was en glimlachte vriendelijk naar de forse man. ‘Hé, Hank. Hoe gaat het?’