Orsini broers 01(37)
Hij kuste haar een laatste keer, waarna hij zijn voorhoofd tegen dat van haar liet rusten. ‘Chiara…’ Zijn stem klonk erg schor. Hij schraapte zijn keel. ‘Lieveling. Ik heb een geweldig idee. We beginnen opnieuw.’
‘Opnieuw?’
‘Ja. Jij en ik. We hoeven geen vijanden te zijn, Chiara. We kunnen vrienden zijn.’
Ze leek in de war. Dat was niet zo vreemd. Wie had nou verwacht dat hij zoiets zou zeggen? Hijzelf in elk geval niet. Maar het was goed. Hij zou haar vriend zijn, niet haar minnaar, ook al werd het zijn dood.
‘Dat zou ik graag willen,’ zei ze zacht. ‘Ik wil graag opnieuw beginnen met je, Raffaele.’
Toen glimlachte ze, en hij vroeg zich af hoe hij in ’s hemelsnaam gevangen kon raken in de glimlach van een vrouw.
Hoofdstuk 10
Hij wist dat ze naar buiten moesten. Hij was geen martelaar. Al zijn goede voornemens konden als sneeuw voor de zon verdwijnen als dit zoete, intieme moment langer zou duren. Daarom liet hij haar met een snel lachje los.
‘Ik heb zo’n trek dat ik wel een beer zou kunnen eten.’
Ze lachte. ‘Volgens mij vind je niet zo gauw een beer op Fifth Avenue.’
‘Zeg dat niet maar niet te hard. New York is een verbazingwekkende stad.’
Chiara knikte. ‘Dat heb ik gelezen.’
Ze had erover gelezen, maar nog niets gezien. Hij was zo druk met zichzelf bezig geweest dat hij er niet aan had gedacht het voor haar wat gemakkelijker te maken. Maar ze had hem hiermee wel de oplossing gegeven.
Hij zou haar de stad laten zien. En daarbij op veilige afstand blijven. Een win-winsituatie dus. Geen tijd te verliezen. Hij trok haar mee de lift in, en toen ze vroeg waar ze heen gingen, antwoordde hij met een grimas dat ze op zoek gingen naar die beer.
Hij had weliswaar nergens gereserveerd, maar het was een van de voordelen van zijn naam dat hij altijd wel een mooi tafeltje kreeg, ook al zou er geen beer op het menu staan.
In de lobby vroeg hij de portier een taxi aan te houden, maar Chiara hield hem tegen. Ze beet op haar onderlip, iets wat ze altijd deed als ze onzeker was.
Als ze zo doorging, zou hij haar alsnog ter plekke nemen. Bruusk zei hij: ‘Chiara, als je soms liever niet gaat…’
‘O, nee, Raffaele.’ Ze legde een hand op zijn arm. ‘Ik vroeg me alleen af… Zouden we met de metro kunnen gaan?’
‘De wat?’
‘De metro. Daar heb ik over gelezen. Onder de grond, grotendeels. Zo reizen mensen door de stad, van het ene district naar het andere, van Bronx helemaal naar het eind van de Brooklyn. Ja toch?’
Ze klonk als een gids. Hij wilde haar in zijn armen nemen en kussen. ‘Ja,’ antwoordde hij met een glimlach, ‘maar het is de Bronx, en gewoon Brooklyn.’
‘O… Maar misschien vind je het raar…’
Raar? Dat zijn vrouw liever met de metro ging dan met een taxi? Glimlachend pakte hij haar hand. ‘Het is een goed idee,’ zei hij. ‘Ik had er zelf aan moeten denken.’
Hij waarschuwde haar dat het wel een paar blokken lopen was naar het dichtstbijzijnde metrostation, maar ze glimlachte en zei dat ze graag liep. Hij kende geen enkele vrouw die het meende als ze dat zei, maar zijn Chiara meende het.
Ze vergaapte zich aan de wolkenkrabbers en etalages en huppelde nagenoeg over de drukke trottoirs. ‘O,’ zei ze met glanzende ogen, ‘zoiets heb ik nog nooit gezien!’
Nee, dacht hij met een blik op haar. Hij ook niet.
Toen ze eindelijk bij Rockefeller Center kwamen, bracht ze uit: ‘Het beeld van Prometheus!’
Allemachtig, heette die enorme vergulde knaap zo? Dat wist hij niet. Maar Chiara wist er van alles over te vertellen. De legende, de beeldhouwer, hoe het beeld hier terecht was gekomen. Hij luisterde, maar vooral gewoon naar de stem van zijn vrouw. Die was zacht, sprankelend, gelukkig.
Dat was het woord. Ze was gelukkig. En hij ook. Verbaasd dacht hij dat hij nog nooit zo gelukkig geweest was, en terwijl zij nog van alles over Prometheus vertelde, nam hij haar in zijn armen en kuste hij haar, gewoon midden op Rockefeller Center met duizenden mensen om hen heen. Niemand leek er acht op te slaan. Per slot van rekening was dit New York. Maar toen hij na lange tijd zijn lippen van de hare nam en de gloed in haar ogen zag, dacht hij dat hij meer dan gelukkig was, dat hij… dat hij…
‘Honger,’ zei hij snel en scherp, als een man die besefte dat hij bijna in de afgrond was gevallen. ‘Zullen we iets gaan eten?’
Zijn hoofd tolde. Hij kon niet goed nadenken. Wat zat er in de buurt? Waar kon hij met haar naartoe gaan zodat ze zich zou vermaken? Want daar ging het hem om. Hij wilde zijn vrouw – zijn tijdelijke vrouw – de stad laten zien. Ze was zijn gast, en ze was hier nog nooit geweest. Misschien ging ze na hun scheiding wel terug naar Italië.