Reading Online Novel

Onvoorwaardelijk(131)



‘Wat is het?’

‘Je nicht Katherine is dood.’ Charlottes adem stokte.

‘Ze is gestorven in het kraambed, haar kind met haar.’

Charlotte ging sprakeloos zitten, met haar hand voor haar mond.

Na enkele ogenblikken stilte kwam Daniel overeind. Charlotte bleef roerloos zitten. Ze vroeg hem niet te blijven, noch verzekerde ze hem ervan dat het nieuws geen gevolgen had. Hij wist maar al te goed dat alles erdoor was veranderd.



Hoewel de maatschappij niet van vrouwen verwachtte dat ze begrafenissen bijwoonden, wist Charlotte dat Katherine wel zou hebben verwacht dat ze kwam. Daarom wandelde Charlotte, in het zwart gekleed en met haar gezicht verborgen achter een gesluierde hoed en een paraplu, langzaam langs rijen van regen druipende grafzerken naar het graf van haar nicht. Ze keek van een afstand toe hoe vier zwarte paarden met zwarte veren op hun hoofd de rouwkoets de begraafplaats op trokken, gevolgd door een lange begrafenisstoet. Zes potige mannen, onder wie William Bentley, droegen de gelakte kist naar zijn laatste rustplaats. Langzaam sloot Charlotte aan bij de achterhoede van de gemeente. Voor haar liepen de begrafenisgangers in het zwart; de enkele andere vrouwen in zwarte japonnen en mantels en een menigte mannen met zwarte rouwbanden om hun armen en handschoenen aan.

Er waren zo veel mensen aanwezig dat ze door de menigte amper een glimp kon opvangen van Charles, en Edmund zag ze helemaal niet. De doodsklok luidde en bij elke slag voelde Charlotte haar hart tegen haar ribben bonzen. Arme schat, dacht ze, wat niet alleen op Edmund van toepassing kon zijn, maar ook op Charles en zelfs op Katherine. Haar nicht was er niet meer om het jongetje van wie ze hield groot te brengen, noch hem op te zien groeien tot een man. En Edmund was nog zo klein, hoeveel zou Edmund zich — over een jaar — zelfs maar herinneren van de vrouw die hij moeder had genoemd? Over vijf jaar? Charlottes moederhart treurde evenzeer om wat Katherine verloren had als om het verlies van Charles en Edmund.

Dezelfde priester die nog maar een paar jaar geleden Katherines eerste kerkgang had begeleid, droeg nu haar begrafenis op. Vanaf haar plaats achteraan kon Charlotte niet veel verstaan van wat hij zei. Een begaafde sopraan zong een lied zo mooi en indringend dat de begrafenisgangers onder invloed daarvan harder huilden dan onder de voorafgaande woorden van de geestelijke.

Zalig, die in Christus sterven,

de doden die de hemel erven,

voor wie Hij woning heeft bereid.

Ook Charlotte huilde.

Ze was niet van plan geweest om mee te gaan naar Katherines huis op Manchester Square, met de notabelen, de goede vrienden en familieleden die traditiegetrouw waren uitgenodigd om na de plechtigheid deel te nemen aan een koud souper en een ‘vrolijk glaasje’. Maar ze voelde zich merkwaardig gedrongen om het wel te doen. Ze was per slot van rekening familie, een nicht van Katherine. De traditie wilde dat ze zes weken lang zwarte rouwkleding droeg voor een volle nicht; moest ze dan niet ook persoonlijk de laatste eer bewijzen? Het verbaasde haar eerlijk gezegd dat ze de moed had om aan te bellen.

Ze had beslist niet de bedoeling Charles te benaderen. Haar handen begonnen al te trillen als ze eraan dacht. Ze wilde niet dat hij dacht dat ze ‘in de coulissen stond te wachten’, noch dat ze iets van hem verwachtte. Ze vond het gewoon haar plicht en ook haar recht om te komen, al was het maar voor enkele ogenblikken. Haar nicht kennende wist ze dat Katherine te beledigd zou zijn voor woorden als Charlotte niet minstens even haar gezicht liet zien.

Dus met trillende handen overhandigde ze de butler haar omslagdoek en paraplu, maar haar gesluierde hoed hield ze op. Ze volgde de man de trap op. Met haar spullen nog in zijn handen zei hij verontschuldigend: ‘Helaas hebben we een overvloed aan jassen, mevrouw. Ik zal uw spullen daar moeten leggen, achter dat scherm, bij de andere. Als u voor uw vertrek hulp nodig hebt om ze te vinden, zal ik een poging doen u bij te staan in uw zoektocht.’

‘Dank u.’

De salon was al vol met mensen die in kleine groepjes bij elkaar stonden, sommigen spraken ernstig en anderen minder ernstig, duidelijk genietend van het beloofde vrolijke glaasje. Charlotte nam plaats op een stoel in een rij bij de deur en stelde zich ermee tevreden de bijeenkomst te observeren. Charles of Edmund zag ze niet. Misschien waren ze in de aangrenzende zitkamer. Ook haar vader zag ze niet, wat ze merkwaardig vond.

Ze vroeg zich af of hij ziek was; kon zich geen andere reden bedenken waarom hij er niet zou zijn. Ze herkende verscheidene mensen, maar kennelijk herkende niemand haar. Ze zuchtte van verlichting.

Ze kon zich enigszins ontspannen en draaide haar hoofd om de rest van de grote ruimte af te speuren. Haar hart bonsde. Daar was haar zus Bea, ze hield de arm van Charles vast terwijl ze met z’n tweeën de salon binnenwandelden. En daar was Edmund, zijn hoofd amper zichtbaar tussen de verzamelde menigte. Verscheidene begrafenisgangers schaarden zich om Charles heen om hem te condoleren. Zelfs van deze afstand kon Charlotte zien dat zijn gezicht ziekelijk grauw was.