Onvoorwaardelijk(123)
‘Ik geef je geen standje. Ik vraag het alleen.’
Ben knikte weer, hij stond er opgelaten bij met de bloemen slap hangend in zijn hand.
‘Nou, ga maar aan je werk. Ik zal je niet storen.’
De jongeman bleef nog staan aarzelen.
Het begon hem te dagen en Charles knikte naar de bloemen. ‘Zijn die... voor dat graf?’
‘Ja, meneer,’ gaf Ben toe, nog steeds niet op zijn gemak.
Charles knikte en beet op zijn lip. ‘Je bent een beste kerel, Ben Higgins.’
Charlotte opende haar ogen in het schemerige licht en zag tot haar verrassing dokter Taylor over haar bed gebogen staan. Hij had een kaars in zijn hand en droeg zijn kamerjas. Geschrokken trok ze instinctief de dekens hoger op.
Daniel kromp in elkaar. ‘Neem me niet kwalijk. Ik had gehoopt u niet wakker te maken. Ik wilde even bij Anne kijken.’
Pas toen herinnerde ze zich dat kleine Anne naast haar in bed lag. ‘O. Natuurlijk.’ Nu wist ze het weer. Annes rusteloosheid, haar brandende huid... te heet om slechts de verschijning van nieuwe tandjes aan te geven.
‘Ze huilde zo in haar bedje,’ fluisterde Charlotte. ‘Uiteindelijk heb ik haar maar bij me in bed genomen.’
Dokter Taylor trok het babydekentje een beetje omlaag en voelde teder Annes voorhoofd, wangen en borst.
‘Ze is nog steeds warm. Te warm...’
‘Ik zal doeken gaan halen.’
‘Stil maar... blijf in bed. Laat Anne slapen. Ik ga ze halen.’
Hij kwam een paar minuten later terug met een kleine keramische waskom en een paar washandjes. Voorzichtig doopte hij er een in het water, wrong het uit en legde het op het voorhoofd van zijn dochtertje.
‘Ik ben bang dat ik uw lakens nat maak. Ik had iets mee moeten brengen om onder haar te leggen.’
‘Het is niet erg. Ik kan dat doen als u wilt.’
‘Laat mij maar. Hoeveel nachten ben ik in het Huis en moet u haar alleen verzorgen?’
‘Het is mijn verantwoordelijkheid.’
‘De mijne ook, zou ik zeggen.’ Hij ging door met het afkoelen van zijn dochtertje en fluisterde meer tegen de slapende Anne dan tegen haar: ‘Wat heeft het voor zin om een arts als vader te hebben als hij niet eens voor zijn eigen kind kan zorgen?’
Hij maakte het nachtponnetje van zijn dochter los en legde een andere koele doek over haar borst. Het kleine meisje schudde boos haar hoofd en jammerde.
‘Als dit niet helpt, zullen we haar in een kuip met koel water moeten leggen. Dat zal ze nog veel minder prettig vinden, vrees ik.’
‘Wat denkt u dat er mis is?’
‘Moeilijk te zeggen op dit moment. Haar buikje is ontspannen, geen zwelling. Heeft ze soms aan haar oortjes getrokken?’
‘Nee.’
‘Er heerst een hoop ziekte. Hopelijk niets ernstigs, alleen iets wat zijn loop moet hebben.’
Charlotte keek toe hoe hij een derde doek aanbracht op zijn dochters gezicht en armen.
Ineens keek hij haar aan. ‘Hoe voelt u zich, juffrouw Lamb? Ik hoop echt dat het u goed gaat.’
‘Ja, ik geloof van wel. Een beetje moe, maar dat valt te verwachten.’
Hij stak zijn hand naar haar uit, die toen hij haar verrassing zag, in de lucht bleef aarzelen. ‘Mag ik?’
‘O, natuurlijk.’
Voorzichtig voelde hij haar voorhoofd, zijn vingers streken over haar wangen alvorens terug te keren naar de waskom. ‘Dat voelt gezond. Ik heb er nooit aan gedacht dat Anne iets besmettelijks kan hebben. Misschien moet ik haar meenemen naar mijn kamer.’
‘Ik geloof niet dat dat nodig is. En ik ben er haast zeker van dat ik het allang gekregen had als Anne iets besmettelijks heeft. Of misschien heeft ze het wel van mij gekregen.’
‘Dat betwijfel ik. U gaat zo zelden alleen uit. Wanneer bent u in de gelegenheid om met een zieke in aanraking te komen?’
‘In het park of op de markt, denk ik, maar dan is Anne altijd bij me. Of in de kerk. Nee, daar gaat ze ook met me mee naartoe...’
‘Geen wonder dat u moe bent. Het verbaast me dat u niet uitgeput bent.’
‘Het is niets vergeleken bij uw dagen en nachten. U slaapt zo zelden in uw eigen bed, u slaapt trouwens om te beginnen al zelden.’
‘Gewoonlijk vind ik minstens een paar uur slaap in het Huis. Mijn eigen bed oefent tegenwoordig weinig aantrekkingskracht op me uit.’
Charlotte voelde een blos haar wangen verwarmen om wat hij impliceerde. Er hing een pijnlijke stilte tussen hen.
‘Neem me niet kwalijk. Ik ben vermoeid. Ik dacht niet...’
‘Het is begrijpelijk,’ fluisterde ze. ‘U mist Lizette, en geen wonder.’
‘Misschien. Maar toch...’ Hij schudde zijn hoofd.
In een poging om de spanning wat te verlichten, zei ze: ‘Wat mijzelf betreft, ik sliep zelden een nacht door in het Huis. Al dat lawaai en het feit dat ik mijn bed moest delen.’