Niet alles is liefde(47)
‘Dan zou je nog steeds je ogen uit je hoofd huilen zoals die nacht in het Double Tree.’ Hij haalde diep adem en liet de lucht langzaam ontsnappen. ‘Ik heb je al weer een dienst bewezen.’
‘Maak je een grapje?’
‘Helemaal niet. Je bent gestopt met huilen, of niet soms?’
‘Is dit die achterliggende-motief-onzin weer? Je hebt me gezoend om me te helpen?’
‘Het is geen onzin.’
‘Wow, wat nobel van je.’ Ze lachte. ‘Ik neem aan dat je opgewonden raakte door… Waardoor?’
‘Clare,’ zei hij zuchtend. ‘Je bent een aantrekkelijke vrouw en ik ben een man. Natuurlijk raak ik opgewonden van je. Ik hoef geen poging te doen me voor te stellen hoe je er naakt uitziet, ik weet dat je mooi bent. Natuurlijk voelde ik iets. Als ik geen begeerte had gevoeld, zou ik me verdomd veel zorgen over mezelf moeten maken.’
Ze deed geen moeite hem erop te wijzen dat zij zijn begeerte ook had gevoeld, en dat die ongeveer twintig harde centimeters lang was. Ze wilde dat ze deugdzame verontwaardiging of boosheid kon oproepen, maar dat lukte haar niet. Als ze dat deed betekende het dat ze er spijt van moest hebben. Op dit moment had ze dat niet. Hij had haar met zijn zoen iets teruggegeven waarvan ze niet eens wist dat het verdwenen was: haar vermogen om met niets meer dan een zoen ervoor te zorgen dat een man haar wilde.
‘Je moet me dankbaar zijn,’ zei hij.
Natuurlijk. Ze moesten hem waarschijnlijk bedanken, maar niet om de reden die hij dacht. ‘Je mag mijn kont kussen.’ Hemel, dat klonk alsof ze weer tien jaar oud was, maar ze had dat gevoel niet. Dankzij de man tegenover haar.
Hij grinnikte, een laag en diep geluid.
‘Voor het geval je dat in verwarring brengt, Sebastian, het was geen uitnodiging.’
‘Ik weet zeker dat het klonk als een uitnodiging,’ zei hij. Hij deed een paar stappen naar achteren en voegde eraan toe: ‘De volgende keer dat ik hier ben, neem ik je uitnodiging misschien aan.’
‘Ik weet het niet. Moet ik je daar dan voor bedanken?’
‘Nee. Dat hoeft niet, maar dat doe je wel.’ Hij draaide zich zonder nog een woord te zeggen om en liep weg, niet in de richting van het feest maar naar het koetshuis.
Ze kende Sebastian al haar hele leven. Sommige dingen waren niet veranderd. Zoals zijn pogingen om haar op het verkeerde been te zetten en haar te laten denken dat zwart wit was, haar allerlei onzin te vertellen en haar soms een fantastisch gevoel te geven. Zoals de keer dat hij haar had verteld dat haar ogen de kleur hadden van de irissen die in haar moeders tuin groeiden. Ze wist niet hoe oud ze was geweest, maar ze wist nog wel dat ze dagenlang op het compliment had geleefd.
Clare voelde de scherpe randen van de boom tegen haar rug terwijl ze zag dat Sebastian de veranda van het koetshuis op liep. Het licht boven zijn hoofd veranderde zijn haar in goud en het wit van zijn hemd leek bijna neon. Hij duwde de rode deur open en verdween naar binnen.
Ze bracht opnieuw haar vingers naar haar lippen; ze waren gevoelig geworden door zijn kus. Ze kende hem het grootste deel van haar leven al, maar één ding was zeker: Sebastian was niet langer een jongen. Hij was absoluut een man. Een man waar vrouwen zoals Lorna Devers watertandend naar keken, alsof ze hun tanden in hem wilden zetten, al was het maar één keer.
Clare kende het gevoel.
Tien
De tweede week van september stapte Sebastian op een internationale vlucht naar Calcutta, India. Tienduizend en nog wat kilometer en vierentwintig uur later ging hij aan boord van een kleiner vliegtuig op weg naar de vlakte van Bihar, India, waar leven en dood afhankelijk waren van de grillen van de jaarlijkse moesson en de mogelijkheid om aan een paar honderd dollar te komen om de strijd aan te gaan met kala azar – zwarte koorts.
Hij landde in Muzaffarpur en vertrok met een plaatselijke arts en een fotograaf voor een rit van vier uur naar het stadje Rajwara. Van een afstand leek het dorps en onaangetast door de moderne beschaving. Mannen in traditionele witte dhoti kurta bewerkten de velden met houten karren en waterbuffels, maar net zoals dat gold voor alle onderontwikkelde delen van de wereld waarover hij in het verleden had geschreven, wist Sebastian dat deze vredige scène een illusie was.
Terwijl hij samen met de twee andere mannen door de stoffige straten van Rajwara liep, werden ze omringd door groepen opgewonden kinderen die overal stof opwierpen. Een Seattle Mariners-baseballpet beschermde zijn gezicht tegen de zon, de zakken van zijn cargobroek zaten vol extra batterijen voor zijn cassetterecorder. De dokter was goed bekend in het dorp, en vrouwen in felle sari’s kwamen tevoorschijn uit hun met riet bedekte hutten en begonnen in snel Hindi te praten. Sebastian had de dokter niet als vertaler nodig om te weten wat er werd gezegd. Het geluid van de armen die smeken om hulp was een universele taal.