Nachtvlucht(76)
Ik wist meteen waar ze het over had. Ik wilde in Amsterdam studeren, zo ver mogelijk van huis. Mijn ouders gingen akkoord, mits ik bij aanvang van mijn studie een kamer zou hebben. Ik voorzag geen problemen. Al maanden van tevoren schreef ik me in bij woningbureaus en plaatste advertenties in kranten. Mijn inspanningen werden niet beloond. Keer op keer had ik pech. De kamer was te duur, de huisjesmelker bleek een engerd, de ruimte was net aan een ander beloofd. Het begin van het studiejaar naderde. Welke andere mogelijkheden ik ook aandroeg – logeren bij studievrienden, een hostel –, mijn ouders wilden er niets van weten. Het was een kronkel in hun hoofd en die kreeg ik er niet uit. Een week voordat de zomervakantie was afgelopen, werd ik uitgenodigd om te hospiteren in een studentenhuis. Na afloop had ik er een meer dan goed gevoel over en ik was er dan ook heilig van overtuigd dat de studenten mij wel als huisgenoot zagen zitten. Tot Sascha me vertelde dat een van hen had gebeld om te zeggen dat de kamer naar iemand anders was gegaan. In mijn wanhoop had ik Ron, met wie mijn ouders sinds zijn verhuizing niet meer hadden gesproken, gesmeekt om contact op te nemen met het voorstel dat ik een tijdje bij hem kon logeren. Dat had hij gedaan en mijn ouders stemden toe.
Die avond van het vrijgezellenfeestje hoorde ik dat ik de kamer wel had gekregen. Sascha had echter gezegd dat ik die niet meer hoefde. ‘Sorry, Liv,’ had ze gezegd. ‘Maar ik wilde dat je thuis zou blijven wonen. Ron was al weg en nu ging jij ook nog.’ Na haar woorden was het alsof iedereen in de kamer was verdwenen en alleen Sascha, Nora en ik overbleven. Niet alleen had Sascha tegen me gelogen, maar ook wist Nora ervan. Het had weken geduurd voordat het vergif van het verraad uit mijn lijf was verdwenen. Tot dat moment had ik er nooit aan getwijfeld dat zussen, afgezien van ruzies die er net zozeer bij horen als elkaars kleding lenen, het beste voor elkaar willen.
Ik ging de keuken binnen. ‘Het doet me goed dat jullie zoveel vertrouwen in me hebben.’
Sascha keek me met open mond aan en Nora kwam overeind.
‘Liv, zo bedoelen we het niet,’ zei Nora. Maar haar ogen en haar houding zeiden iets heel anders. Plotseling bang dat ik er iets uit ging flappen waardoor het allemaal nog veel erger zou worden, draaide ik me om.
Nora kwam achter me aan. ‘Hé, doe nou niet zo…’
‘Zo wat?’
‘Zo… weet ik veel. Zoals je nu doet. Gekwetst.’
‘Jij weet het kennelijk allemaal zo goed, vertel jij me dan maar hoe ik me moet gedragen.’
Ze zette twee passen in mijn richting en sloeg haar armen stijf om me heen. Met haar neus in mijn nek zei ze: ‘We maken ons zorgen om je, dat is alles. Besef je wat je zegt? Je beschuldigt zelfs Lian en Michiel ervan dat ze…’
‘Nee, ik vroeg het me alleen af. Dat is alles.’ Zelfs in mijn oren kwam het zwak over.
‘Je hebt hulp nodig. Laat ons je helpen.’
‘Jullie stonden over me te roddelen.’
‘Dat was geen roddelen. We uitten onze bezorgdheid.’
‘Dan wil ik niet weten hoe jullie roddelen.’ Ik maakte me van haar los. ‘Het lijkt wel of dit alles jullie niks kan schelen.’
‘Dat is niet waar. We willen het laten rusten, zodat we verder kunnen met ons leven, maar jouw… Je maakt het alleen maar erger. Je blijft maar met je stok in het ondiepe water roeren, waardoor alles troebel wordt,’ gooide ze eruit. ‘Je vlucht in die zogenaamde zoektocht van je om maar geen verdriet en pijn te hoeven voelen.’
‘Dank je, mevrouw de psycholoog,’ zei ik sarcastisch.
‘Het zal je niet helpen. Op een dag zul je moeten accepteren dat Ron er niet meer is,’ ging ze onverstoorbaar verder.
‘Wat stel je voor? Ah, wacht eens even. Zal ik anders jouw methode toepassen en zwanger raken? Of nee, misschien is Sascha’s manier beter. Ik leg het gewoon aan met een van Rons vrienden om het gemis te compenseren. Hmm?’
‘Dat is gemeen.’
‘Hé, ik zeg het tenminste recht in je gezicht en niet achter je rug om.’ Ik rukte de achterdeur open. ‘Zeg maar tegen mama dat ik geen honger heb.’
‘Ja, loop maar weer weg.’
Ik sloeg de deur achter me dicht. Onderweg naar de auto werd mijn blik getrokken door de moestuin. Of wat ervan over was. Tegen de muur stond de hark die ik de laatste keer had gebruikt om een deel van de verlepte groenten weg te halen. Zonder aarzelen pakte ik hem en haalde alles overhoop. Ik proefde een combinatie van snot en modder. Ik hief het gereedschap keer op keer hoog boven mijn hoofd en deelde flinke klappen uit. Groen, rood, zwart – alle kleuren vermengden zich tot één grote, vieze smurrie.
22
In plaats van dat ik links afsloeg, naar huis, reed ik rechtdoor, naar de zeedijk. De optie om net te doen alsof de woorden van mijn zussen zich niet met kleine weerhaakjes in mijn hoofd hadden geslagen, was beslist aantrekkelijk, maar het zou slechts uitstel van executie betekenen. Wanneer ik thuiskwam en na een avondje doelloos zappen mijn bed weer zou opzoeken, zouden de gedachten me hoe dan ook bespringen en me uit mijn slaap houden. Als muggen zouden ze rond mijn hoofd zoemen, op zoek naar bloed en me in een onbewaakt ogenblik prikken, waarna ik het niet kon laten om te krabben en de halve nacht wakker zou liggen van de jeuk.