Nachtvlucht(73)
Een windvlaag liet de dorre bloemen dwarrelen. Van de ene op andere dag was de verdovende warmte verdwenen, om plaats te maken voor een voorproefje van de naderende herfst. De lucht was volgestopt met grijs dons. Mijn moeder haalde een zakdoekje uit haar jas en snoot haar neus. We waren niet de enigen die hier op deze zondagmiddag rondliepen en werden nieuwsgierig bekeken. Ik draaide mijn rug naar een ouder stel toe, en ontnam ze zo het zicht op mijn moeder.
‘Wil jij nog iets zeggen, Liv?’ vroeg ze.
Wat moest ik zeggen? Dat er dagen waren dat ik hem, Susan en de kinderen zo miste dat zelfs ademhalen pijn deed? Dat ik hem vervloekte dat hij ons met deze zooi liet zitten? Dat mama langzaam wegzakte in haar verdriet, dat Sascha zich in een volgend avontuur met een man stortte om datzelfde verdriet te ontvluchten en dat Nora een kind wilde om het hare te verzachten? En ik? Over mezelf wilde ik niet eens nadenken.
‘Als ik het voor het zeggen had, dan kreeg je voor straf een roze steen,’ fluisterde ik. ‘Ik doe mijn best, Ron. Ik geloof er niks van dat je dit hebt gedaan, maar je moet me wel een beetje helpen.’
Mijn moeder kondigde aan dat ze nog even bij de graven van de kinderen wilde kijken. Ze nam twee bloemen uit de vaas. Ik haakte mijn arm door die van haar. We liepen tussen de graven door, zorgvuldig de stenen ontwijkend. Bij die van Lucas en Merel boog mijn moeder zich voorover om onkruid tussen het groen vandaan te trekken.
‘Kom mam, we moeten gaan. Ze wachten op ons.’
We zaten net in de auto toen het begon te regenen. ‘Vies weer,’ mopperde mijn moeder.
‘Een beetje water zal mijn moestuin goeddoen,’ zei ik. Er kwam geen antwoord en ik keek opzij. Ze leunde met gesloten ogen tegen de hoofdsteun.
‘Gaat het, mama?’
‘Beetje hoofdpijn.’
Op het erf stonden de auto’s van Nora en Sascha. Op een holletje legden we de paar meters naar de bijkeuken af. Met veel moeite wist ik, met hulp van mijn zussen, mijn moeder ertoe te bewegen even te gaan liggen. ‘En het eten dan,’ wilde ze weten.
‘Alsof wij nog nooit een pan hebben aangeraakt,’ zei Nora.
Er werd unaniem besloten dat we geen aardappelen wilden eten. Het werd pasta. Nora en Sascha hielden zich bezig met de pasta en de saus, ik wijdde me aan de salade. Ik inspecteerde de inhoud van de koelkast. Mijn moeder had de foto van Ben en mij die nog altijd op de deur hing weer omgedraaid en zo onopvallend mogelijk legde ik hem onder in een la. Echter niet onopvallend genoeg, want Nora zei: ‘Sascha en ik vinden dat het tijd wordt dat jij eens vertelt wat er tussen jou en Ben is voorgevallen. We hebben netjes gewacht tot je er zelf over zou beginnen, oftewel je privacy gerespecteerd en meer van dat soort onzin, maar tegen de tijd dat de tweeling uit huis gaat, weten wij nog van niets, vrees ik,’ zei Nora.
‘Het heeft weinig zin om het erover te hebben,’ stribbelde ik tegen.
‘Dat maken wij wel uit,’ zei mijn zus onverbiddelijk.
Ik ging een komkommer te lijf. ‘Er valt echt niet zoveel te vertellen. We kregen knallende ruzie, het drong tot me door dat hij nooit zou veranderen, en ik ben weggegaan.’
‘Dat is de versie die je aan papa en mama vertelt. En nu wat er werkelijk aan de hand is. Je houdt ons niet voor de gek.’
Ik vergat altijd hoe goed ze me kennen. Zodra ze er niet waren, pakte ik de stenen op die her en der om me heen lagen en bouwde een muurtje op. Op het moment dat ik ze zag, haalden zij ze een voor een weer weg. Mijn zussen waren mijn zwembandjes, mijn zijwieltjes. Iemand links en rechts om op te steunen, iemand voor me en achter me, ik veilig in het midden, altijd iemand om de klappen op te vangen, iemand om op terug te vallen.
‘Waar ging die ruzie over? Waarom was het deze keer anders? Mijn god, jullie hebben al zo vaak ruzie gehad,’ spoorde ze me aan.
‘De spreekwoordelijke druppel, denk ik.’
‘Oftewel, hij ging zijn eigen gang en liet jou aan je lot over, zoals gewoonlijk,’ formuleerde Nora.
‘Terwijl jij hoopte eindelijk tijd samen door te brengen,’ ging Sascha verder.
‘Wat nogal naïef is, aangezien het hard werken is om een ziekenhuis van de grond af op te bouwen.’ Nora weer. Het was net alsof ik naar een tenniswedstrijd zat te kijken.
‘Dacht je echt dat hij zou veranderen?’ vroeg Nora. Het leek een variant op ‘Heb ik het je niet gezegd?’ Ze deed de pasta in de pan.
Ik kieperde de gesneden komkommer in een schaal. ‘Het is mijn schuld,’ zei ik. ‘Deze keer is het mijn eigen stomme schuld,’ herhaalde ik. Snel vertelde ik verder, voordat ik de moed zou verliezen. ‘Voor ons vertrek hadden we afgesproken dat we aan kinderen zouden beginnen, maar eenmaal daar had hij weer een excuus. Dus ben ik gestopt met de pil, zonder met hem te overleggen. Hij was woest toen hij erachter kwam. En terecht. Die avond heb ik me volgegoten met drank en ben ik met een van de vrijwilligers naar bed geweest.’