Nachtvlucht(56)
Weer terug op de babyafdeling kwam ik Melanie tegen.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg ik.
Ze graaide in haar tas en haalde er een plastic zak uit. ‘Mam vond nog wat babykleertjes van mij op zolder en vroeg of ik ze mee wilde nemen.’
‘Geef maar aan mij.’
Ik keek in de plastic tas en nam er een roze gebreid vestje uit. Het rook fris gewassen. ‘Schattig, vind je niet? Kun je je voorstellen dat je dit ooit hebt gedragen?’ vroeg ik.
‘Ja, nou ja,’ zei Melanie. ‘Ik moet weg. De bus halen. Wilt u de groeten doen aan Michiel?’ Na die woorden werd ze een beetje rood en liep weg.
16
Weer op mijn werk deed ik een halfslachtige poging aan een adviesrapport te werken. Het halflege computerscherm was een weergave van wat er zich in mijn hoofd afspeelde. Voor de vorm typte ik iets, maar verwijderde het meteen weer. Om mezelf wat te doen te geven belde ik Sascha en verontschuldigde me voor mijn gedrag van twee dagen geleden. Het was woensdagmiddag en Sascha had, net als de kinderen die ze lesgaf, vrij.
‘Wat ga je doen met je verjaardag?’ Aankomende zondag zou ze dertig worden.
‘Een feest geven.’
‘Zou je dat nu wel doen, zo vlak na Ron?’
‘Je lijkt mama wel.’ Ze mompelde dat ze me die avond wel zou zien op de barbecue en hing op. De klok op mijn telefoon gaf aan dat het vijf voor vier was. Ik wenste dat ik om drie uur met Nick had afgesproken, dan had ik de kwelling nu achter de rug. Mijn zenuwen ergerden me, want die werden niet veroorzaakt door de inhoud van het rapport, wist ik. Ik probeerde de tactiek die ik gebruikte bij tandartsbezoeken toe te passen: het is maar een uur. Over een uur is alles voorbij. Wat is een uur nu op een mensenleven?
Precies om vier uur belde de receptioniste om door te geven dat mijn afspraak was gearriveerd. Ik nam Nick mee naar een van de overlegruimtes. Hij sloeg een kop koffie af. Ik nam plaats tegenover hem, het rapport legde ik als een buffer tussen ons in op tafel.
‘Ik hoorde van de baby. Fijn dat je tijd voor me hebt,’ zei Nick.
Het was alsof we een stilzwijgende afspraak maakten om het niet te hebben over mijn uitbarsting op Peters kantoor en het rampzalig verlopen etentje. Ik vroeg me af of hij al wist van de doorgesneden autobanden, maar het leek me van wel. Er bleef weinig geheim op een klein politiebureau.
Hij knikte naar de papieren. ‘We hebben je rapport doorgenomen. Ik vrees dat er niet veel nieuws in staat.’
‘Sorry. Ik heb je gewaarschuwd.’ Ik nam het laatste vel en las mijn conclusie nog eens. Een samenloop van omstandigheden, waarbij beide bestuurders fouten hebben gemaakt, met een ongeluk tot gevolg. Nergens in het rapport noemde ik Eriks bewering dat Danny en Lian ruzie hadden gemaakt. Want dat was het: een bewering, meer niet, zei ik tegen mezelf.
‘Nou ja, we hebben het geprobeerd. Ik moet nog even met Peter overleggen, maar ik denk dat we binnenkort de boel gaan afronden.’
‘Met als uitkomst?’
‘Beide partijen hebben onnodige en gevaarlijke risico’s genomen die ze hebben moeten betalen met de dood,’ zei hij grimmig. ‘Erik wordt hoogstwaarschijnlijk geen poging tot doodslag ten laste gelegd.’
Ergens rinkelde een mobiele telefoon. Nick tastte in zijn jasje en verontschuldigde zich. Ik deed alsof ik het rapport bestudeerde en probeerde ondertussen te ontcijferen wat er aan de andere kant van de lijn werd gezegd. Wie het ook was, hij sprak hard en snel. Onverwacht sloeg Nick met zijn vuist op tafel. Ruw schoof hij zijn stoel achteruit en klapte zijn mobiel dicht.
‘Dringend,’ was alles wat hij zei. Zonder verdere uitleg ging hij ervandoor. De deur knalde tegen de muur. Bernadette keek op vanachter haar bureau en trok vragend haar wenkbrauwen op. Ik hief mijn handen, om aan te geven dat ik het ook niet wist. Ik raapte wat papieren op die op de grond waren gevallen. Ik probeerde nog wat te werken, maar stipt om vijf uur sloot ik de computer af. Het was een mooie nazomerdag, maar dat weerhield de buschauffeur er niet van de verwarming aan te zetten, waardoor de bus was veranderd in een rijdende sauna. Samen met mijn medepassagiers leed ik in stilte. Dufheid nestelde zich als een tevreden spinnende kat achter mijn ogen en voedde zich met de warmte om me heen. Anderhalve kilometer voor het dorp hield ik het niet meer en stapte uit, in de hoop dat de frisse lucht alle watten in mijn hoofd zou doen vervliegen. Af en toe toeterde er een auto. Een kat sloop rond in het hoge gras. Hier op het vlakke land had de wind vrij spel en ik liet me meevoeren. Eenmaal in het dorp zette ik meteen koers naar de garage.
‘Is Erik er?’ vroeg ik aan een monteur. Ik zag mijn auto nergens.
‘Hij is even weg voor een kort testritje.’
‘Kunt u mij dan misschien helpen? Er zijn nieuwe banden om mijn auto gezet. Een rode Nissan.’