Nachtster(98)
Toen ons grootste probleem Sabines reactie was op het feit dat ik al twee weken niet meer thuis ben geweest.
Hoe ze reageert op het feit dat ik haar letterlijk nam toen ze me waarschuwde niet terug te komen voor ik hulp heb gezocht, hulp die ik volgens haar hard nodig heb.
Ik wil toegeven dat ik hulp kan gebruiken, vooral met alles wat me nu te wachten staat, maar het is niet het soort hulp dat Sabine in gedachten heeft. Het is niet het soort hulp dat je krijgt van een recept, op de bank bij een psychiater of zelfs van het allernieuwste zelfhulpboek.
Nee, ik heb wel wat meer nodig dan dat.
We blijven nog even staan, starend naar Havens graf. Damens gedachten smelten voorzichtig samen met de mijne en hij herinnert me eraan dat hij er altijd voor me is, ongeacht de gevolgen, ongeacht wat er komen gaat. Ik had geen andere keus.
Door Haven te doden, heb ik Miles gered. En mezelf. Haven kon de macht niet aan, ze heeft alle grenzen opgezocht en overschreden. Toen ik haar onsterfelijk had gemaakt, kwam er een heel nieuwe kant van haar naar boven. Een kant die we niet hadden verwacht.
Daarover zijn Damen en ik het nou oneens. Ik neig meer naar wat Miles zei, vlak nadat ik hem had gered. Dat er niets echt nieuw of verrassend was aan Havens duistere kant, dat ze die altijd al had, dat daar altijd al aanwijzingen voor waren. Als haar beste vrienden deden we ons best die te negeren, ze te laten voor wat ze waren en alleen naar haar goede kant te kijken. Toen ik haar die avond aankeek en zag hoe haar ogen triomfantelijk fonkelden toen ze Romans shirt in het vuur smeet – mijn allerlaatste hoop om aan het tegengif te komen waardoor Damen en ik eindelijk intiem samen kunnen zijn – toen wist ik het zeker. Haar duistere kant had haar goede kant helemaal gewist.
En wat Drina’s dood betreft, tja, dat was een kwestie van doden of gedood worden. Zo eenvoudig lag het. Roman is de echte pechvogel, maar dan nog is zijn dood simpelweg een ongeluk geweest. Een tragisch misverstand. Dat weet ik nu wel zeker. Ik weet diep vanbinnen dat Jude zijn slecht getimede actie alleen maar uitvoerde met de beste bedoelingen. Hij bedoelde het goed en wilde het beste voor mij.
Dat heb ik in zijn gedachten kunnen zien.
Langzaam en plechtig komen we overeind en we zijn ons ervan bewust dat hier geen antwoorden te vinden zijn. We kunnen het best de Paleizen van Kennis en Wijsheid proberen en kijken waartoe dat leidt. Maar net als we daar naartoe willen gaan, horen we het. Dat liedje dat ons aan de grond nagelt:
Vanuit de modder zal het opkomen
En opstijgen naar de hemel vol dromen
Net als jij-jij-jij ook meestijgt
Damen pakt mijn hand steviger vast, trekt me dichter naar zich toe en samen draaien we ons naar haar om. We zien de lange strengen van haar haar die ontsnapt zijn uit de vlecht die op haar rug hangt. De plukken hangen los en zweven rond haar gerimpelde, eeuwenoude gezicht. Het heeft het effect van een griezelige, zilveren stralenkrans. Haar ogen vol staar zijn opnieuw strak op mij gericht.
Vanuit de donkere, duistere diepte
Kronkelt het omhoog naar het licht
Met als enig verlangen
De waarheid!
De ware aard, de essentie
Maar sta je dat toe?
Laat je het opkomen, bloeien en groeien?
Of verban je het terug naar de diepte?
Verdoem je zijn vermoeide en uitgeputte ziel?
Ze herhaalt het hele liedje, dit keer met extra nadruk op het laatste woord van elke regel. Haar toon stijgt terwijl ze zingt: ‘Opkomen... dromen... meestijgt... diepte... licht... verlangen... waarheid... essentie... toe... groeien... diepte... ziel... ziel... ziel...’ Dat laatste stuk herhaalt ze keer op keer terwijl ze haar ogen over mij laat gaan, analyserend, observerend, ook al zien ze er nog zo blind uit. Haar knokige, misvormde handen komen omhoog, gevormd tot een kommetje, steeds hoger en haar vingers strekken zich langzaam terwijl er een straal van as uit haar handpalmen omhoogschiet.
Damen grijpt me steviger vast en schenkt haar een dreigende blik, terwijl hij haar waarschuwt: ‘Blijf uit haar buurt.’ Hij gaat voor me staan en voegt nog toe: ‘Blijf daar staan. Kom vooral niet dichterbij.’ Zijn stem is beheerst, zelfverzekerd en bevat een onderliggend dreigement dat niet mis te verstaan is.
Als ze hem al gehoord heeft, dan doet ze er weinig mee. Haar voeten blijven in beweging, ze schuifelt voorwaarts en haar ogen staren onafgebroken terwijl haar lippen de woorden van het liedje blijven fluisteren. Vlak voor ons blijft ze dan staan, vlak aan de rand van het gebied – de plek waar het gras ophoudt en de modder begint – en dan verandert haar stem. Op lagere toon zegt ze: ‘We hebben op je gewacht.’ Ze maakt een diepe buiging voor me, wat haar vrij soepel en sierlijk afgaat voor iemand die zo... stokoud is.
‘Dat heb ik al eerder gehoord,’ merk ik op, tot Damens ongenoegen.
In gedachten waarschuwt hij me: Negeer haar! Doe wat ik doe. Ik zorg dat we hier wegkomen.