Nachtster(95)
Ik knik. ‘Dat is ook zo, maar lijkt het jou niet ook... groter? Alsof het, ik weet niet, groeit of zich uitbreidt of zoiets?’
Damen kijkt me vragend aan en kan me niet helemaal volgen. En ook al klink ik gestoord, of nog erger, compleet paranoïde, ik moet afmaken waaraan ik begonnen ben, want ik kan wel een second opinion gebruiken.
‘Ik heb een theorie...’
Ik heb zijn aandacht.
‘Nou...’ Ik haal diep adem en kijk om me heen. ‘Ik kom niet van het gevoel af dat ik hier op een of andere manier voor verantwoordelijk ben.’
‘Jij?’ Damens wenkbrauwen fronsen bezorgd en hij kijkt me nauwlettend aan.
Daar besluit ik niet op te reageren en ik ga vlug verder, want ik wil dit achter me hebben. Ik moet het hardop zeggen voor ik de tijd heb naar mezelf te luisteren en ik al mijn moed verlies. ‘Luister,’ zeg ik gespannen en gehaast. ‘Ik bedoel, ik weet dat het stom klinkt, maar laat me het uitleggen.’
Hij knikt en houdt zijn handen verdedigend omhoog als gebaar dat hij me niet zal tegenhouden.
‘Ik zat te denken... nou, misschien is deze plek wel gaan groeien toen al die ellende is begonnen.’
‘Ellende?’
‘Ja, je weet wel. Toen ik Drina vermoordde en zo.’
‘Ever...’ begint hij, meteen van plan om het idee weg te wuiven en alle schuldgevoelens weg te nemen.
Maar voor hij die zin kan afmaken, ga ik verder. ‘Ik bedoel, jij komt hier nou toch al een hele tijd, hè?’
‘Sinds de jaren zestig.’ Hij haalt zijn schouders op.
‘Oké. Precies. En ik durf te wedden dat je in al die tijd ook wel om je heen hebt gekeken en op onderzoek uit bent gegaan, vooral in het begin. Toch?’
Hij knikt.
‘En in al die tijd, zei je, heb je zoiets nooit eerder gezien?’
Hij knikt, zucht, maar voegt er dan vlug aan toe: ‘Maar Zomerland is wel ontzettend groot. Het zou wel eens oneindig groot kunnen zijn, ik heb geen idee. Ik heb tenslotte nooit ergens een muur of grens ontdekt, dus het kan best dat dit gebied er altijd al was en ik het niet gezien heb.’
Ik kijk weg en doe alsof ik het erbij wil laten als hij dat graag wil, maar ik geloof weinig van wat hij zegt.
Ik heb gewoon het gevoel dat dit iets is wat ik heb veroorzaakt, of iets wat juist ik moet zien. Of allebei. Want zo ben ik hier tenslotte verzeild geraakt. Ik vroeg Zomerland me te laten zien wat ik nog moest zien en zodoende kwam ik hier terecht. Ik weet alleen niet waarom.
Heeft het misschien iets te maken met al die zielen die dankzij mij nu in Schaduwland verkeren?
Groeit deze plek vanwege hen?
Breidt die zich uit omdat hij door hen wordt gevoed?
En zo ja, houdt dat dan in dat dit gebied zal blijven groeien tot het ooit zelfs heel Zomerland beslaat?
‘Ever,’ zegt Damen. ‘We kunnen best verder rondkijken hier, maar er valt weinig te zien. Het lijkt mij alleen maar meer van hetzelfde, toch?’
Ik staar overal om me heen; ik wil nog niet zo snel opgeven. Al weet ik ook niet wat ik zoek of hoe ik bewijs moet vinden voor mijn theorie. Daarom draai ik me maar om. Ik beweeg me net terug naar hem, als ik het hoor.
Het liedje.
Ergens vanachter mij vandaan, alsof een lange windvlaag het van ver naar me toe voert, maar het is onmiskenbaar.
Ik kan me niet vergissen: die stem – de woorden – de griezelige, angstaanjagende melodie.
Zonder om te kijken weet ik dat zij het is.
Ik draai me om en zie haar wijzende vinger, haar kromme, misvormde hand hoog in de lucht terwijl ze zingt:
Vanuit de modder zal het opkomen
En opstijgen naar de hemel vol dromen
Net als jij-jij-jij ook meestijgt
Maar dit keer gaat ze verder en er volgen meer zinnen die ze echt niet gezongen heeft de vorige keer dat we hier waren:
Vanuit de donkere, duistere diepte
Kronkelt het omhoog naar het licht
Met als enig verlangen
De waarheid!
De ware aard, de essentie
Maar sta je dat toe?
Laat je het opkomen, bloeien en groeien?
Of verban je het terug naar de diepte?
Verdoem je zijn vermoeide en uitgeputte ziel?
Net als ik denk dat ze klaar is, doet ze iets heel vreemds.
Ze houdt haar handen voor zich en vormt ze tot een kommetje, alsof ze een offergave verwacht. Dan stappen plotseling Misa en Marco achter haar vandaan.
Ze gaan naast haar staan en kijken me allebei indringend aan terwijl de oude vrouw haar ogen sluit in volle concentratie, alsof ze iets spectaculairs probeert te manifesteren.
Haar inspanning leidt slechts tot een stroom van grijze as die uit het midden van haar handpalmen voortkomt en zachtjes bij haar voeten neerdwarrelt.
Als ze haar ogen opslaat en mij aankijkt, ziet ze er bedroefd uit. Ze staart me verwijtend aan.
Damen pakt mijn arm vast en trekt me met zich mee. Weg van haar. Weg van hen. Hij wil maar wat graag bij dit vreemde tafereel vandaan zien te komen.