Reading Online Novel

Nachtster(12)



‘Luister,’ zeg ik terwijl ik de dop van mijn fles elixir draai en een slokje neem. ‘We hebben het hier al over gehad, en het gaat prima. Ik kan dit aan. Ik kan haar aan. Echt waar.’ Ik draai me naar hem toe met een blik die laat zien hoezeer ik het meen. ‘We hebben een eeuwigheid samen – jij en ik voor altijd.’ Ik grijns. ‘Dan hoeven we toch niet ook nog naast elkaar te zitten bij natuurkunde?’ Mijn hart slaat bijna een slag over als ik zie hoe zijn ogen oplichten, zijn humeur opklaart en hij grijnst. ‘Je hoeft je geen zorgen te maken om mij. Ik heb Ava’s meditaties en de trainingen met jou – ik ben net een nieuwe, verbeterde, krachtiger versie van mezelf! En ik kan Haven wel hebben. Geloof me, daar twijfel ik niet aan.’

Hij kijkt van de een naar de ander. Ongerustheid straalt van zijn gezicht; hij worstelt met hardnekkige twijfels enerzijds en zijn verlangen me te geloven anderzijds. Ik kan hem geruststellen zo vaak als ik wil, maar hij durft het niet te geloven vanwege zijn angst om mijn veiligheid en de overtuiging dat dit allemaal zijn schuld is. Hij heeft dit in gang gezet de dag dat hij me onsterfelijk maakte.

‘Goed, maar nog één ding...’ Hij tilt mijn kin omhoog tot ik hem recht aankijk. ‘Onthoud dat ze kwaad, machtig én roekeloos is. Een levensgevaarlijke combinatie.’

Ik knik, maar antwoord hem zonder aarzelen. ‘Dat kan wel wezen, maar vergeet jij dan niet dat ik meer gefocust en krachtiger ben en veel meer controle heb dan zij. Dus kan ze mij niets doen. Hoe graag ze dat ook wil – hoe hard ze ook haar best doet – ze zal dit niet winnen. Bovendien heb ik iets wat zij niet heeft...’

Met toegeknepen ogen kijkt hij me aan. Deze plotselinge verandering aan het script dat we zo vaak geoefend hebben, zag hij niet aankomen.

‘Jou. Ik heb jou. Voor altijd en eeuwig, toch? Althans, dat is wel wat je gisteravond zei toen je me wilde verleiden op het Engelse platteland...’

O, dus ík wilde jóú verleiden? Weet je dat zeker? denkt hij. Hij lacht, sluit zijn ogen en drukt zijn mond op de mijne, eerst zachtjes en voorzichtig, maar dan met meer kracht. Hij kust me op een manier die mijn hele lichaam in vuur en vlam zet met de tintelingen en warmte die alleen hij me kan geven. Even vlug maakt hij zich weer van mij los, wetend dat we het risico niet kunnen nemen op deze manier afgeleid te raken.

Dit kan wachten. Haven niet.

Ik kan amper afkoelen en me herstellen voor Miles uit de groep stapt, bij de tafel vandaan, en naar ons toe komt. Op een paar meter afstand staat hij stil en draait vlug een rondje, zodat we hem compleet, de volle driehonderdzestig graden, kunnen bekijken. Hij blijft staan in een modellenhouding, inclusief staalharde blik, pruilmondje en zijn handen in zijn zij.

‘Valt je iets op?’ Hij kijkt van de een naar de ander. ‘Want sorry dat ik het zeg, hoor, maar Haven is echt niet de enige die een metamorfose heeft ondergaan deze zomer, weet je.’ Hij laat zijn armen zakken en komt dichterbij. ‘Dus, voor het geval je me niet goed hoorde, vraag ik het nog een keer. Valt. Je. Iets. Op?’ Hij spreekt de woorden langzaam en weloverwogen uit, waarbij hij elk woord duidelijk articuleert.

Als ik naar hem kijk – als wij naar hem kijken – lijkt het alsof de wereld piepend en gierend tot stilstand komt. Alles, ademhalen, knipperen en het kloppen van mijn hart, maakt plaats voor puur, ongemakkelijk, gestaar. We zijn opeens niet meer dan twee verstijfde onsterfelijken, naast elkaar, die zich afvragen of we naar een derde van ons soort kijken.

‘Kom op, zeg op, wat vind je ervan?’ zingt Miles. Weer draait hij een vlug rondje, dat eindigt in een nieuwe pose die hij vasthoudt tot een van ons iets zegt. ‘Holt herkende me niet eens.’

Wat vind ik ervan? Het woord ‘anders’ komt niet in de buurt van wat ik vind! denk ik. Zijlings werp ik Damen een blik toe voor ik weer naar Miles staar. God, zelfs ‘radicale verandering’ of ‘totaal getransformeerd’ is niet voldoende! Ik schud mijn hoofd.

Het bruine haar dat hij kort draagt zolang ik hem ken is nu langer, golvender en lijkt op dat van Damen. Het babyvet dat in zijn wangen zat haalde makkelijk twee jaar van zijn leeftijd af, maar dat is nu verdwenen. Nu zie ik opeens dingen als jukbeenderen, een vierkante kaaklijn en de lijn van zijn neus. Zelfs zijn kleren, nog steeds de gebruikelijke spijkerbroek, schoenen en shirt zoals altijd, zien er nu op een of andere manier anders uit – aangepast – totaal niet zoals vroeger.

Als een rups die besloten heeft zijn sjofele, oude cocon te lozen en zijn nieuwe, prachtige vlindervleugels te showen.

Net als ik uitga van het ergste – dat Haven hem eerder heeft weten te vinden dan ik – zie ik het. We zien het allebei. Zijn glanzende, oranje aura straalt rondom hem. Dat is het enige wat ons geruststelt en langzaam worden we weer rustiger.