Reading Online Novel

Nacht in Parijs(44)



Naomi besluit de laatste opmerking te negeren en kijkt stug uit het raam. De Thalys rijdt weer boven de grond. De buitenwijken van Amsterdam komen dichterbij. Veel laagbouw. Vergeleken met Parijs lijkt Amsterdam wel een dorp. Sterker nog: Amsterdam ís een dorp. Als Sil in café Wildschut een scheet laat, weet een week later de hele stad het.

Rechts ligt de Haarlemmerpoort. Nog een paar minuten voor de executie. Wanneer Naomi opstaat om haar spullen in te pakken, voelt ze hoe haar jasje onder haar oksels en aan haar rug plakt. Gedrang van reizigers. Naomi en Sil staan achter elkaar in het gangpad. Op het moment dat de trein met een schok tot stilstand komt, doet Naomi haar uiterste best om niet tegen Sils brede rug aan te botsen. Ze trekken hun koffers uit het rek, stappen uit en lopen samen het perron af.

‘Hé, daar heb je Tom.’ Sil doet overdreven verbaasd.

Tom staat bij de ingang van de middelste tunnel, een hand op zijn rug, de andere hand zwaait.

‘Hoi Tom.’

‘Hoi Sil.’

De twee kennen elkaar.

‘Hoe was Parijs?’ vraagt hij.

‘Te gek. Hè, Naomi?’ Sil werpt haar de zoveelste grijns toe. ‘Nou, tot donderdag,’ zegt ze wanneer er geen reactie komt.

‘Tot donderdag.’

Naomi en Tom staan tegenover elkaar en wachten tot Sil in de tunnel is verdwenen. Dan haalt hij een boeket rode rozen tevoorschijn. ‘Voor jou.’

‘Voor mij?’

Naomi is perplex. Het is eeuwen geleden dat Tom rozen voor haar heeft gekocht. Ze kijkt hem aan. Hij heeft die jongensachtige verlegen blik van vroeger, dat onhandige en kwetsbare. Hij spreidt zijn armen, waarbij de rozen rakelings over het hoofd van een reiziger scheren. Ze schiet in de lach, laat haar bagage vallen en stort zich in zijn armen.

Hij slaat zijn vrije hand om haar heen. ‘Je rilt. Je bent toch niet ziek geworden?’

‘Nee, ik ben alleen maar blij dat ik thuis ben.’ Snel drukt ze haar gezicht tegen zijn borst.



Ze zitten aan hetzelfde tafeltje als de eerste keer. Helemaal achterin, vlak bij de toiletten. Er hangt een penetrante chloorlucht, waardoor de espresso naar niets smaakt. Milos draagt weer zijn gewone kloffie. Om zijn rechterpols zit een keurig verband, dat de vrouw van het hotel hem na een verhaal over een ongelukkige val van een metroroltrap heeft aangelegd.

‘En?’ De opdrachtgever wijst naar de hand. ‘Alles goed gegaan?’

Milos knikt.

‘Eén slachtoffer, hoorde ik.’ De ogen van de opdrachtgever lichten op.

‘Ik had geen keus,’ antwoordt Milos, zich verbazend hoe snel de opdrachtgever op de hoogte is.

‘Dood?’

‘Ja.’ Zonder zelf te kijken laat Milos de foto zien die hij met zijn mobiel heeft gemaakt. ‘Maar ik weet wie de jonge blonde vrouw is.’

‘Waar woont ze?’

‘Amsterdam.’ Hij werpt een blik op zijn horloge, dat nog steeds stilstaat. ‘Ik kan er over een uur of vijf, zes zijn.’

Terwijl hij de opdrachtgever ziet denken, slaan Milos’ gedachten op hol. Hij is eerder in Amsterdam geweest. Een afrekening met een vastgoedhandelaar. Hij herinnert zich scheefgezakte huizen met steile trappen en voordeuren met eenvoudige sloten. Dat was tien jaar geleden. Zoveel zal er toch niet veranderd zijn. Met een beetje geluk kan hij de enige getuige vannacht nog uitschakelen en morgen de trein terug nemen. Eerst naar Parijs, om zijn geld op te halen, en vervolgens naar Les Ages, naar Nadja, zijn Snoepje.

‘Amsterdam…’ De opdrachtgever schudt zijn hoofd. ‘Amsterdam komt later. Vanavond heb ik je hier nodig.’

De opmerking komt als een koude douche. ‘Maar ik dacht dat eh…’

‘Denken moet je aan mij overlaten.’ De man lacht zijn veel te witte tanden bloot, buigt zich over het formica tafeltje naar hem toe en gebaart met een irritant wijsvingertje Milos hetzelfde te doen.

De arrogantie, de betutteling, alsof hij een of andere amateur is. Het liefst zou Milos hem door zijn rotkop schieten, of de klootzak zijn nek breken, om daarna de trein te nemen, Nadja van haar werk op te halen en te vluchten. Weg. Samen. Terwijl hij onder de tafel zijn vuisten balt, denkt hij aan de notaris die een tweede dossier heeft, aan Interpol en al die andere organisaties die staan te trappelen om hem in te rekenen. Hij heeft geen andere keus dan de gifbeker tot de laatste druppel leeg te drinken. Het is de laatste keer. Beloofd is beloofd. Langzaam buigt hij zich over de tafel, naar de opdrachtgever toe, die uit zijn mond stinkt zoals alleen een vuile Albanees uit zijn mond kan stinken. Een mengeling van sterkedrank, knoflook en etensresten.

‘Milos, luister.’



Goldstein was een delicatessenzaak in een zijstraat van de rue de Rosier waar de bediening nog gekleed ging in zwarte broeken met messcherpe vouwen, wit gesteven hemden en rood-wit gestreepte giletjes. Chantal was de enige klant. Nadat ze een van de bedienden, een oudere man met een ringbaardje, gevraagd had om twee flessen goede chablis, ging haar mobiel over. Ze frommelde het toestel uit haar tas en zag op het display een haar onbekend 06-nummer.